De vita van Gerlach van Houthem


De vita van Gerlach van Houthem  

Jan G.M. Notten 

De vita van Gerlach van Houthem danken we aan Erasmus Ghoye, van wie men mag zeggen dat hij een grote rol heeft gespeeld in de opbloei van Houthem. In 1574, het jaar waarin het klooster tot de grond toe zou zijn afgebrand, wordt hij benoemd tot proost (1).
In 1599 brengt Hendrik van Cuyck of Cuyckius, bisschop van Roermond, een bezoek aan Houthem en hij neemt twee initiatieven: hij spoort de gelovigen aan om te bron van Gerlach op te sporen en hij geeft aan de proost van het klooster de opdracht het leven van de Heilige in druk uit te geven. De bisschop is geen ondeskundige: toen hij nog geen bisschop was, in 1595, heeft hij een boek uit 1573 laten herdrukken van zekere Jan Vermeulen of Molanus, kerkelijk schrijver uit Leuven. Daarin stond een korte aantekening over Gerlach, maar Cuyckius had er een aantal gegevens uit het leven van de Houthemse Heilige aan toegevoegd, die hij uit "een oud manuscript" had gehaald en zich herinnerde van bewoners van het klooster in Houthem (2).
Als Cuyckius dat boekje aan Ghoye heeft gegeven, is het een uitgelezen hulpmiddel geweest voor de proost van Houthem. Hoe het zij, Ghoye heeft niet veel tijd nodig om de opdracht te vervullen: een jaar later verschijnt zijn "Vita van Gerlachus". Drukker is Johannes Ghelen in Maastricht (3). 

Gerlachus voor zijn holle eik

De vroegere getuigenissen over Gerlach
In 1599 worden er slechts verhalen over Gerlach verteld, op papier staat er dan niet veel, voor zover we weten. Natuurlijk is het bekend, dat hij lang geleden in Houthem heeft geleefd, want in wel vaker aangehaalde aktes wordt daar zekerheid over gegeven: in 1165 wordt een stuk land "Ad quercum" (bij de eik) genoemd, in 1201 heet het opnieuw "bij de eik". In 1202 is het wel heel duidelijk: we lezen "loci Sancti Gerlaci" (plek van de Heilige Gerlach) (4). In 1202 reeds is een Heilige Gerlach dus onmiskenbaar geboekstaafd. En er komt een klooster op het terrein waar hij heeft geleefd.
 

Ook in een brief van tussen 1230 en 1240 staat"ecclesia sancti Gerlac" (gemeente/kerk van Gerlachus), in brieven van 1231 en 1232 nogmaals en in een geschrift uit 1233 vinden we "sancto Gerlaci" (Heilige Gerlach).
Bovendien bestaat er een geelkoperen zegelstempel van het klooster in Houthem, waarop de Heilige Gerlach als pelgrim met stok en reistas is afgebeeld. Het is de vroegste afbeelding die we kennen van de Houthemse Heilige en het zegel werd in 1257 voor het eerst gebruikt. De conclusie is aan geen twijfel onderhevig: vóórdat Gerlach een eeuw is overleden, is hij geen sprookjesfiguur, maar een heilige, die echt in Houthem heeft geleefd en er in 1165 is overleden (5).

 Water wordt in wijn veranderd, fresco in de St. Gerlachuskerk

Van de drie eeuwen na de dood van Gerlach weten we zeer weinig over een bloeiende verering. Natuurlijk kan die hebben bestaan, maar de bronnen zwijgen. Over een bedevaartsoord hebben we geen "neutrale" berichten. Wel vernemen we gegevens over de ups en downs van het vrouwenstift.
Omstreeks het jaar 1475 (1165 plus 310) pas verschijnt de vroegst bekende levensbeschrijving van buiten Houthem over de kluizenaar Gerlach. De Brusselse kanunnik Johannes Gielemans plaatst in zijn boek "Sanctilogium" (een bloemlezing over Heiligen) ook een stukje over Gerlach. Hoe kwam hij aan die tekst? Had hij de oude vita van 1225 gezien? Gielemans vermeldt de bekering, de biecht aan de Paus, de penitentie, enzovoorts. En ook: het bezoek van Hildegard van Bingen. En dat ruim honderd jaar vóór Ghoye! (6). Wat de gelovigen eeuwenlang (en nog in 1599) van zijn levenswandel hebben geweten? We weten het niet.
 

Een levensverhaal van Gerlachus
Proost Erasmus Ghoye maakt geen half werk van de opdracht van zijn bisschop: ondanks de vreselijke periode die hij doormaakt, vindt hij de tijd om een uitvoerig levensverhaal te publiceren, dat vele bijzonderheden bevat over de Heilige Gerlach, die (dan) meer dan vier eeuwen dood is.
Ghoye kondigt uiteraard aan, dat hij over een bron beschikt die gezag afdwingt: een oorspronkelijk handschrift van een vita, die omstreeks 1225 door een kloosterling is geschreven en al die tijd, dus rond de 375 jaar, in het klooster is bewaard gebleven. Geschreven door "een lid der orde van Premontstreit, die blijkbaar te Sint Gerlach vertoefd had", zegt Habets (7).
 

Welke bronnen heeft Ghoye nu gebruikt? Uitsluitend de vita uit omstreeks 1225? Of ook de door Cuyckius uitgebreide versie van Molanus? Had hij misschien ook het Sanctiologium van Gielemans uit 1475 ter beschikking? Ghoye zegt niet veel over bronnen en ook niet of de uitgave van 1600 wijzigingen, aanvullingen of weglatingen bevat ten opzichte van het oorspronkelijke werk. We moeten ons wel realiseren dat het eventuele geschrift uit 1225 dateert en dus ruim drieëneenhalve eeuw oud moet zijn geweest. Met een pen (een veer?) geschreven op kwalitatief slecht papier. Een afschrift ligt dus meer voor de hand. De naam van de schrijver geeft Ghoye niet en bovendien raakt het handschrift kort na 1600 zoek.
Een aantal auteurs uit zijn tijd schrijft, dat het handschrift verdwenen is. "We moeten hen daarom op hun woorden geloven", is Mevrouw Bakker-Mulder van mening en even verder schrijft ze: "Er is zeker enige reden voor twijfel". Mevrouw Bakker-Mulder probeert in haar boek iets te weten te komen over de verhouding tussen het geschrift uit 1225 en de tekst van Ghoye. Het ligt volgens haar voor de hand, dat Ghoye heeft ingegrepen in de oude tekst. Maar om te beweren dat de uitgave uit 1600 niet meer beschouwd mag worden als een dertiende-eeuwse vita, gaat te ver (8).
 

Een verband zoeken tussen het verhaal van Ghoye en een ander verhaal uit ongeveer 1225, waarvan we niets weten, blijkt geen gemakkelijke opgave te zijn. Tot nu toe is er geen historicus geweest, die twijfel heeft geuit over het bestaan van een handschrift uit 1225. Net zo min als iemand heeft aangetoond dat Ghoye er absoluut over heeft beschikt.
Maar dan is daar de archeoloog Doek Krikke: in zijn boek over de opgravingen bij het landgoed in Houthem schrijft hij zonder blikken of blozen: "Ook blijft er natuurlijk een mogelijkheid dat het origineel, geheel of gedeeltelijk, eigenlijk niet bestaan heeft en Erasmus Ghoye de waarheid helemaal of voor een deel geweld aangedaan heeft, ...." (9).
Op grond van een grote eenheid in stijl en aanpak door het hele werk heen, durft Dom. C. Damen de volgende uitspraak te doen: "Door deze eenheid van taal en stijl is het vrijwel uitgesloten dat de auteur bestaande teksten in zijn werk heeft ingelast. We zullen dus moeten besluiten dat de Vita, zoals we die nu kennen, het werk is van één auteur." Als Damen gelijk heeft, is het óf een man uit 1225 óf Erasmus Ghoye (10)

Graftombe in de St. Gerlachuskerk

De teloorgang van het oude handschrift uit 1225 is een opmerkelijke gebeurtenis. Erasmus Ghoye moet een ontwikkeld man zijn geweest: proost van het voorname stift Sint Gerlach en een bekwaam schrijver. Hij heeft de spelling van de middeleeuwse auteur uit 1225 aangepast aan zijn tijd, het einde van de zestiende eeuw. Geen werk voor een ongeletterd man. Ook voor Ghoye moet het - toen al eeuwenoude - handschrift, een origineel levensverhaal over niemand minder dan Gerlach van Houthem, een kostbare schat zijn geweest. Met wat een overtuigend en waardevol relikwie hadden de Norbertinessen kunnen pronken, als dit handschrift - desnoods in afschrift - was bewaard gebleven! Het is niet onmogelijk dat Ghoye het oude geschrift heeft weggegooid omdat het te veel onbelangrijke of niet geschikt lijkende details bevatte. Het zou erg jammer zijn.
 

Een hagiograaf aan het werk
Het is bekend dat een hagiograaf in de Middeleeuwen en ook later niet zo zeer een getrouw beeld wil geven van het leven van de heilige, maar daarentegen als doel heeft, dat de lezer tot groei zal komen van zijn geestelijk leven. De auteur wil schrijven op een dergelijke manier, dat de Vita het religieuze leven in de kerkgemeenschap opbouwt, dat deze tot navolging uitnodigt en moed en troost schenkt. Hij wil vooral het werk van God in de mens beschrijven. Het heiligenleven moet een voorbeeld vormen voor de gelovige (11).

Erasmus Ghoye was een hagiograaf pur sang en de in de vorige alinea omschreven doelstelling was hem op het lijf geschreven. Ghoye is in zijn soort een meester geweest en een voorbeeld voor vele andere schrijvers van heiligenlevens. Een citaat van de eerder genoemde Damen over de schrijver Ghoye: "De stijl is eenvoudig, ongekunsteld, zeer aangenaam van toon, een vlot lopend latijn, natuurlijk doorspekt met bijbelse citaten en toepassingen." Scribenten verdienen het om beoordeeld te worden met de maatstaven van hun tijd en de bedoelingen die zij voor ogen hadden. Ghoye gebruikte een prachtige vita als middel om Gerlach ten voorbeeld te stellen aan de gelovigen van zijn tijd en is daar uitstekend in geslaagd (12).  

De eerste alinea van de vita luidt als volgt: "Gerlach werd geboren te Maastricht, waar de relieken van de heilige Servatius vroom vereerd worden. Hij stamde af van ouders die, naar de maatstaf van de wereld, in aanzien stonden. Tijdens zijn jeugd leerde hij militaire vaardigheden. Een tijdlang nam hij, zoals gebruikelijk in die tijd, succesvol deel aan militaire expedities en hij verwierf daarbij een grote faam. Hij was inderdaad groot en krachtig, dapper en zeer energiek".  

Een vraag uit de twintigste eeuw
Wie schrijft dat nu? Een man uit 1225 of een uit 1600? Dat is een vraag uit de twintigste eeuw. Mevrouw Bakker wijst erop, dat Erasmus Ghoye een al te uitvoerig relaas over de ridderlijke escapades van Gerlach van vóór zijn bekering waarschijnlijk niet heeft overgeschreven, omdat de protestanten (in 1600, in de tijd van de Contrareformatie) toch al zo veel kritiek op de katholieke heiligen hadden. Wie dat doet, onthoudt de lezer een deel van het leven van Gerlachus, maar verdient niet om door ons bekritiseerd te worden (13).

 Overlijden van Gerlachus, fresco in de St. Gerlachuskerk

Het stellen van de vraag ("Wie is nu aan het woord?") is echter geen gezelschapsspelletje. De mogelijkheid bestaat dat al onze kennis (of een groot deel daarvan) omtrent het leven van onze "Heilige van het Geuldal" afkomstig is van een schrijver uit het jaar 1600, die ruim vier eeuwen na Gerlach leefde. Een tussenweg (een combinatie van 1225 en 1600), is volgens Damen (zie hierboven) vrijwel uitgesloten.
Ik geef één voorbeeld: wanneer we lezen dat het graf van Gerlachus meteen na zijn dood bezocht werd door vele pelgrims (en wij zouden daar graag meer over weten) is het wel degelijk belangrijk om te weten of iemand uit ongeveer het jaar 1225 dat schrijft of een proost die vier eeuwen later verkondigt, dat de eens zo uitgebreide devotie tot Gerlachus is doodgebloed (er waren geen pelgrims meer, de bron was dichtgegooid, er was alleen maar oorlog) en dat het tijd wordt dat we die weer herstellen. Met andere woorden: zetten Heijselmans en Ghoye in 1599 een (zo goed als) nieuwe devotie op de rails (Contrareformatie) of herstellen ze een eeuwenoude?

Het beeld van Gerlach
Na de publicatie oogst Ghoye lof onder zijn katholieke tijdgenoten. Bisschop Cuyckius zal in de wolken zijn geweest. Ghoye heeft van Gerlach een modelheilige gemaakt. Dat betekemt: sommige dingen eventueel weggelaten en andere, aanknopend bij bijbelse beelden, ingevoegd. Vele gebeurtenissen uit het leven van Gerlach treffen we ook bij andere heiligen aan: de bekering na een onbezonnen leven, de zeven jaren in het Heilige Land, het water dat in wijn verandert, het verhaal over de gezel die in zijn warme voetstappen treedt (14). In de vita van Gerlach staan echter ook belevenissen die specifiek zijn: zo krijgt hij bezoek van Oda van Heinsberg en van de Heilige Hildegard van Bingen. Het is voor een mens uit de twintigste eeuw duidelijk dat het leven van Gerlach natuurlijk niet tot in details is verlopen, zoals Ghoye ze vertelt. Hier is een historisch persoon in een religieus-literair patroon gestopt en we weten dat dit in de Middeleeuwen en ook in het jaar 1600 nog, niet zelden gebeurde. Het beeld dat wij nu van het leven van Gerlachus hebben, is (zeker voor een deel) misschien eeuwen na zijn dood tot stand gekomen.
Ghoye schreef de vita in het Latijn en dat bevordert natuurlijk niet dat de gelovigen er kennis van nemen.
 

In 1612 verschijnt een Nederlandse vertaling van Cornelius Thilmans, gardiaan van het klooster der Minderbroeders in Maastricht. Van zijn boek verschijnt een heruitgave in 1745.
En in 1618 schrijft de Augustijner eremiet Jan Neeffs een Franse vertaling. De tekst van Ghoye is - in het Latijn uiteraard - in 1643 ook opgenomen in het eerste deel van de Acta Sanctorum der Bollandisten, de grote reeks van levens der Heiligen die door het schrijverscollectief der Bollandisten van aantekeningen werd voorzien (15).

Besluit
Wie alle hierboven omschreven eventualiteiten omtrent de vita uit 1225 opzijzet, moet uit de veelheid aan verhalen over het leven van Gerlach van Houthem dit eeuwenoude geschrift beschouwen als de enige getuigenis over Gerlach, die - na selectie en aanvulling door Ghoye - tot ons is gekomen. Alle overige geschriften dient men te nemen voor wat ze zijn: uitingen van devotie, hetgeen natuurlijk geen negatief oordeel inhoudt. 
Maar de vita van Gerlachus is een schitterend exemplaar van middeleeuwse godsdienstige literatuur, een werk dat de naam van Houthem gevestigd heeft in de wijde omtrek. Een eeuwenoude biografie van een Heilige is geen voer voor historici, althans niet als die het leven van de Heilige willen reconstrueren. Ze is voer voor andere mensen, gelovigen met name. Ook als de inwoners van Houthem niet veel historisch vaststaande feiten uit het leven van Gerlachus kennen, hoeft dat niet te betekenen dat de devotie tot de "Heilige van het Geuldal" daaronder zou lijden (16). Van Gerlachus hebben we (nogmaals) de onomstotelijke bewijzen dat hij hier ruim achthonderd jaar geleden in een eik heeft geleefd. Hij is een fraai en verheven voorbeeld van een regionale Heilige met een eeuwenoude devotie en vele vereerders. Onze gebrekkige kennis ten aanzien van zijn levenswandel doet daar niets aan af (17).
 

Noten
1. J. Habets, Houthem Sint Gerlach en het adelijk Vrouwenstift aldaar, Maastricht, 1869, 108; G.D. Franquinet, Oorkonden en Bescheiden van het Adelijk Klooster St. Gerlach, Maastricht, 1877, 162; Jan G.M. Notten, 't Sjtegelke, nr, 3, 1995, 4; L.J. Willems e.a., HHSG, Valkenburg, 1996, 14.
In 't Sjtegelke, zie boven, heb ik al eens beweerd dat de beschrijvingen omtrent de verwoestingen misschien ietwat overdreven zijn en de benoeming van Erasmus in 1575 opmerkelijk, omdat het zo vlak na "de ramp" gebeurt. Ik denk dat nog steeds. Opmerkelijk. Dat is iets anders dan beweren dat de benoeming van Ghoye zou betekenen, dat het klooster niet of nauwelijks geschonden kan zijn door de oorlogstroebelen, zoals Willems mij toedicht in HHSG 1996, 15.
2. A. Mulder-Bakker, De Heilige in de Eik, Hilversum, 1995, 26 en 132.
3. "Divi Gerlaci Sanctissimi Eremitae Vita". Zo luidt de titel. Fons Heijnens in zijn boek "Houthem en St. Gerlach in de Literatuur", Houthem, 1993, 75, schrijft, dat deze uitgave vaak ten onrechte wordt aangehaald als "Vita Beati Gerlaci Eremytae." Waarschijnlijk danken we deze foutieve naamgeving aan een artikel van broeder E. Heynen in de Publications. Die schrijft: Vita Beati Gerlaci Eremytae (Het leven van de gelukzalige Gerlach, kluizenaar), quam edidit ERASMUS GHOYE ( zoals uitgegeven door E.G.), Praepositus Sti Gerlaci (Overste in Sint Gerlach). Traj. ad M. apud (gedrukt ten huize van) Johannem Ghelen 1600. PSHAL 83, 1947, 16, nr. 22.
5. A. Mulder-Bakker, Hilversum, 1995, 9.
6. De brieven staan in: Franquinet, Maastricht, 1877, 5 e.v; het zegelstempel wordt beschreven en staat ook afgebeeld in: J. Gerits, Sint-Gerlach van Houthem, beschermheilige tegen ziekten van mens en dier, Ons Heem, 41, nr. 2-3, 1987, 73.
7. Dom. C. Damen, Studie over Sint Gerlach van Houthem, PSHAL, 92-93, 1956-1957, 88; A. Mulder-Bakker, Hilversum, 1995, 131.
8. Habets, Houthem, 1869, 162.
9. A. Mulder-Bakker, Hilversum, 1995, 29 en 30.
10. Damen, 1956-1957, 53.
11. Vita Beati Gerlaci Eremytae, De Heilige van het Geuldal, Houthem-Sint Gerlach, mei 1990, 7.
12. Zie noot 10.
13. A. Mulder-Bakker, Hilversum, 1995, 26. 14. A. Mulder-Bakker, Hilversum, 1995, 33; ik heb dat al twintig jaar geleden geschreven. Zie de Geschiedenis van Valkenburg-Houthem, Valkenburg, 1979, vooral 75 en 78: "Het verhaal van het leven van Gerlach van Houthem bevat vele elementen die typerend zijn voor een middeleeuws heiligenverhaal. Een jeugd vol onbezonnenheid, een plotselinge ommekeer na een vingerwijzing Gods, dan een leven van inkeer en boetedoening, gepaard gaande met naijver van de kant van andere geestelijken, bovendien een "heilig" leven van tweemaal zeven jaar (zeven was het heilige getal)...", enzovoorts.
15. Fons Heijnens, Houthem, 1993, 75, geeft een nauwkeurige opsomming van de verschillende "Leven(s) van Gerlachus", die sedert 1600 zijn verschenen.
16. Ook van het leven van de Heilige Martinus weten we nagenoeg niets, maar zijn verering is eeuwenlang groot geweest en is dat nog. De Katholiek Encyclopedie, deel 17, Amsterdam/Antwerpen, 1953, 375.
17. Voor de inwoners van Houthem liggen er twee versies van het leven van Gerlach van Houthem binnen handbereik. In het boek "De Kluizenaar in de Eik" van Mevrouw A. Mulder-Bakker is een vertaling opgenomen van het werk van de genoemde Thilmans, maar dan de tweede druk uit 1745. Ernaast staat de Latijnse tekst van de Bollandisten. In vele Houthemse gezinnen staat een tweede vita in de kast: een uitgave van de Stichting "Achtste Eeuwfeest Sint Gerlach (1165-1990)". Het boek is uit 1990 en bevat een vertaling van de Latijnse tekst van de Bollandisten van de hand van dr. E. Lavigne en drs. J. Dassen.

De door dr. E.. Lavigne vertaalde tekst van de Vita Beati Gerlaci Eremytae
is opgenomen op
www.st-gerlach.nl/pages/vita/cap1.htm


Gepubliceerd in 't Sjtegelke, (1998) nr 10, p. 27-37


naar boven

© Heemkundevereniging Houthem-St. Gerlach

Geen menu? Klik hier!