Onderduikstertje


Ria Gerritsen, het onderduikstertje bij de familie Mulleneers

Marij de Goede-van Gelder

Vóór de oorlog woonden er 140.000 joden in Nederland, 105.000 zijn er omgebracht. Het is een eenvoudige reken-som: 35.000 van hen overleefden, daarvan ben ik er één van.

Marij van Gelder, 1944 (Ria Gerritsen) Marij van Gelder, 1944 (Ria Gerritsen)

“Goede” Nederlanders hebben hun leven in de waagschaal gesteld om joodse mensen te redden. Zo ook de familie Mulleneers, destijds woonachtig op de Provinciale weg in Houthem-St. Gerlach. Het was april 1943 toen mijn ouders besloten onder te duiken. Dat was vrij laat, de meeste joden waren al weg, ofwel gedeporteerd danwel ondergedoken. Vrijwel onze hele familie was al gedeporteerd.

Mijn vader heeft wel eens gezegd dat het de moeilijkste beslissing was die ze ooit genomen hebben. En dat is zo. Je geeft niet zomaar je kinderen aan vreemde mensen, niet wetende of je ze ooit zult terugzien. Ons gezin bestond uit vader, moeder en drie kinderen. Ik was de jongste, geboren in 1939, mijn zusjes van 1932 en 1933.
In april 1943 werd ik door dhr. Paul Terwindt (tijdens de oor-log “oom Jan”) bij de familie Mulleneers gebracht. Het was een lange treinreis, dat kan ik me nog vaag herinneren. Ik werd nl. thuis gehaald door een dame, mevr. Tiny v.d. Bilt (arts te Maastricht), die mij later overgaf aan dhr. Terwindt.
 

Mam Mulleneers met Ria Mam Mulleneers met Ria

Het gezin Mulleneers bestond uit 6 personen t.w. pap, mam, Bertie, Lie, Jo en Koep. Deze laatste was de ongetrouwde broer van mam die voor zover ik weet altijd bij ons in huis is geweest. Het was een schat van een man. De meisjes waren 9 en 10 jaar ouder dan ik en Jo 5 jaar.
Bert en Lie ontfermden zich onmiddellijk over mij en namen mij mee naar de konijntjes die ik aapjes noemde!

Eigenlijk voelde ik me snel thuis. Ze leerden me Limburgs spreken en al gauw zei ik ook pap en mam. Ik moest mee naar Bella, de naaister waar jurkjes voor me gemaakt werden. Mam had een geruite bloes en van dezelfde stof kreeg ik een jurkje waarna we samen op de foto gingen.

Ik kreeg een andere naam, was een nichtje uit Rotterdam en heette nu Ria Gerritsen. Dat kan ik mij nog goed herin-neren: ik speelde en ineens vroeg iemand van hen: “Hoe heet je?’ en dan zei ik: ”Marij van Gelder”. “Nee” werd er dan gezegd “je bent nu Ria Gerritsen”. Dat ging zo lang door tot ik me niet meer vergiste. Ik was dus Ria Gerritsen uit Rot-terdam. Veel ondergedoken kinderen kwamen uit Rotterdam hoorde ik later. Dat was gemakkelijk: Rotterdam was ge-bombardeerd en de papieren waren zoek.

Bertie, Jo, Ria Gerritsen, Lie Mulleneers, 1943

Bertie, Jo, Ria Gerritsen, Lie Mulleneers, 1943

Ik ging al vrij snel naar de kleuterschool op Vroenhof bij zuster Fausta en Celsia. Zij waren op de hoogte. Mam bracht me achterop de fiets en later mochten de meisjes het doen. We gingen vaak wandelen met de klas maar soms was er onraad en moest ik in de klas blijven. Ik weet nog heel goed dat ik dan muizetrappetjes van papier mocht maken. Voor mijn gevoel heb ik kilometers van die dingen gemaakt!
De tijd kabbelde voort en ik was werkelijk helemaal thuis. Soms had ik het nog wel eens over “mijn eigen papa en mama” maar ik denk dat het meer een soort gezegde was waar ik verder niet bij nadacht.

 

De familie Mulleneers was ook een vrolijke familie en heel warm. Ik werd geknuffeld en, dat moet gezegd worden, erg verwend! En, als mam wel eens weg moest, ik ging altijd met haar mee. Ik was een beetje bang uitgevallen en voelde me erg veilig bij haar.
We gingen ook naar oma in Schimmert, liepen dan door het bos. Ik vroeg: “Waar gaan we naar toe?”. “Naar oma”. “Welke oma?”. “Naar oma in Schimmert”. “Mijn oma hebben ze weggehaald, die stakker”.

Mam heeft in de jaren erna heel veel verteld, daarom weet ik het allemaal nog goed. Af en toe kwam oom Jan eens poolshoogte nemen. Hij had ook contact met mijn ouders en kon dan vertellen hoe het met hun jongste ging.
We waren allemaal op verschillende adressen. Ook mijn ouders waren niet bij elkaar, alleen op het laatst van de oorlog. De adressen waren niet bekend, dit in geval van verraad. Ik moet zeggen, ik heb een heerlijke tijd in Hout-hem gehad, was me niet bewust van het gevaar wat dreigde. Ik werd gekoesterd door elk lid van de familie, het was een fijn gezin, het waren mijn ouders, mijn oom, mijn zusjes en mijn broertje.
De herinnering aan mijn eigen ouders vervaagde.
Zondag mee naar de kerk, mooi aangekleed en die akelige strakke witte sokjes aan! Als de mooie kamer gepoetst werd rolden de meisjes me in het tapijt, sjouwden me naar buiten en klopten me daar uit!
Sinterklaas werd gevierd en de naamdag vierden mam en ik samen.
Ik kon ook ontzettend krijsen, vooral in het begin. We ver-huisden na korte tijd naar de overkant, Provinciale weg 250, en een gedeelte van het huis was postkantoor, alwaar Marieke Willems de scepter zwaaide. “Hou dat kind een stil”,  zei ze dan tegen mam,  “ik kan de mensen niet ver-staan!”
Van een echt stadskind werd ik een echt buitenkind. Ik speelde in de tuin, de wei. We hadden varkens, geitjes en later een hondje, Molly.

Maar het eind van de oorlog kwam naderbij. Er waren hevige gevechten, we zaten in de kelder. De familie Moonen zat bij ons, want bij hen was een bom gevallen.

Pap ging steeds even weg om te kijken en ineens kwam hij juichend beneden, hij zag de tanks komen. Iedereen de kelder uit en toen vergaten ze me. Prompt kwam Koep naar beneden en nam me op de arm. Hij droeg me naar boven en zette me op een tank. Ik kan me de vreugde van iedereen nog heel goed herinneren. 

Toen daarna. Alles ging voor mijn gevoel gewoon door. Tot op een gegeven moment mam naar de tuin kwam waar ik aan het spelen was. “Rietje kom eens gauw, je eigen papa en mama zijn er”. Ik zie ze nog staan, mijn vader en moeder, ik kende ze niet meer. Dat was verschrikkelijk voor ze. Pap en mam stonden in de mooie kamer en omhelsden me. Maar ik wilde niets van ze weten. Ze bleven die dag en ik hing aan de rok van mijn pleegmoeder, wilde niet eten, wilde niets.
Mijn ouders gingen weer weg, waren heel klein behuisd in Deurne (Noord-Brabant). Ik moet tegen mam gezegd heb-ben: “Gelukkig, die zijn weg, mam ik heb honger!”  En:  “Ik ga toch niet mee, dat Jo maar meegaat”
Toen werd het Pasen en ik werd gedoopt, samen met mijn moeder. Door pastoor Riga. Het was een groot feest.
Inmiddels hadden mijn ouders woonruimte gevonden in Deurne, maar ik krijste en wilde niet mee. Dus werd mijn vertrek weer uitgesteld. Maar ik moest toch naar huis.  “Weet je wat” , zeiden pap en mam, “je gaat logeren en dan gaat Lie met je mee.”  En zo gebeurde het. Maar na een aantal weken ging Lie terug en ik moest blijven.
Ik had verschrikkelijk heimwee en wilde niet eten. Mijn ouders hadden veel verdriet om de familie die er niet neer was en helemaal geen tijd voor zo’n lastig verwend kind.
Ik ging ook naar de grote school en elke vakantie was ik in Houthem. Pap kwam me halen of Koep en soms zette mijn vader me op de trein, in Maastricht werd ik dan afgehaald. Als ik maar in Houthem was, was ik gelukkig. Dan moest ik weer meteen naar Bella; waren er weer kleertjes in de maak.

Ik herinner me de schuttersfeesten, de strenge winter in ‘46/’47. Pap had sleeën gemaakt, grote, en voor mij een kleintje (die hangt altijd nog als kostbaar kleinood in de garage). We liepen de berg op, hij op zijn buik op de slee en wij kinderen er bovenop. We vlogen dan naar beneden.
‘s Zomers werden de aardappelen gerooid en bracht ik met mam koffie en brood naar het veld.
Ik heb hele zoete herinneringen aan mijn Limburgse tijd en het heeft me nooit helemaal kunnen loslaten.

Ik heb pap en mam en Koep laten onderscheiden. Ze heb-ben in 1979 de hoogste Israëlische onderscheiding gekregen. Daar waren ze erg trots op. Ze hebben nooit geld voor mij gekregen, hebben het werkelijk uit liefde gedaan, met gevaar voor hun eigen leven en van hun hele gezin. Ze waren ontzettend dapper.
Ik ben heel blij dat ze een deel van mijn leven zijn geweest. Ik heb veel van ze geleerd. Dank zij de familie Mulleneers is mijn leven verder gegaan. Ook mijn man is altijd zeer gesteld geweest op de familie en gelukkig omgekeerd ook.

Op de reünie van de heemkundevereniging in mei 2003 waren we er ook. Het was hartverwarmend, ik hoorde er weer bij. Er waren nog veel mensen die zich mij herinnerden en dat had ik niet gedacht.

Wij zijn nu grootouders geworden van Samuel David en zonder de familie Mulleneers was dat nooit gebeurd.

Pap, mam en Koep bedankt. 

Getekend, nog voor één keer:

Ria Gerritsen

 

Gepubliceerd in 't Sjtegelke, (2004) nr 21, p. 21-25


naar boven

© Heemkundevereniging Houthem-St. Gerlach

geen menu, klik hier