Lijst van monialen
in het Norbertinessenklooster van Sint-Gerlach te Houthem, circa
1202-1600
Lijst van monialen
in het Norbertinessenklooster van Sint-Gerlach te Houthem, circa
1202-1600*
Jan G.M. Notten; bew. door Fons Heijnens
*
Onzekere
gegevens en monialen waarvan niet zeker is dat zij ook in het
klooster hebben geleefd, zijn tussen haakjes geplaatst. Het
necrologium dat in het Rijksarchief Limburg wordt bewaard, en
het necrologium dat door Habets is uitgegeven bevatten nog
vele namen van monialen die hierin niet zijn opgenomen. Er kon
niet worden achterhaald wanneer de betreffende vrouwen hebben
geleefd.
 |
|
Bronnen en
gebruikte afkortingen
RAL = Rijksarchief Limburg te Maastricht
AHSG = Archief van het klooster Sint Gerlach te
Houthem
Necrol. HSG = (Fragment van een)
necrologium van het klooster Houthem Sint Gerlach, RAL
Archeion no. 500.
Vermoedelijk een afschrift uit de l8de eeuw
(?) van het necrologium van het klooster. Het betreft de
dagen van 21 mei tot en met 19 oktober; Habets' uitgave van
het necrologium betreft 21 mei tot en met 11 oktober. De
uitgave van Habets en het fragment vertonen grote
overeenkomsten. De notities die Habets gebruikt bij zijn
uitgave komen letterlijk overeen met de notities gemaakt in
het fragment.
Franquinet = G.D. Franquinet,
Beredeneerde inventaris der oorkonden en bescheiden van het
adelijk klooster st. Gerlach berustende op het provinciaal
archief van Limburg, Maastricht 1877. Geutjens
= B. Geutjens, Het klooster van Sint Gerlach te Houthem
(1202-1400), (ongepubliceerde licentiaats-verhandeling),
Leuven 1965.
Haas = J.A.K. Haas, Inventaris van
het archief van het Norbertinessenklooster van Sint Gerlach
(Rijksarchief in Limburg), Maastricht 1971.
Habets
1869 = J. Habets, Houthem-Sint-Gerlach en het
adellijk vrouwenstift aldaar in: PSHAL, 6(1869), p. 3-253.
Kessel, Necrol. = J. H. Kessel, Beiträge
zur Geschichte des Prämonstratenser-Marienstifts zu Heinsberg,
in: Zeitschrift des Aachener Geschichtsvereins 1(1879) ,p.
248-285, p. 259-275.
Dit
fragment van het Heinsbergse necrologium zou ouder zijn dan
een ander dat over de periode 1539-1626 handelt. Wanneer dit
oudere necrologium is opgesteld is niet duidelijk. Evenmin
is duidelijk, indien het van voor 1539 stamt, of ook alle
personen die hierin worden genoemd ook in de periode van
voor 1539 voorkomen. Het is goed mogelijk dat het
necrologium voor 1539 is aangelegd maar dat het tevens namen
van personen bevat die ook na 1600 in het klooster
voorkomen. Derhalve zijn alleen de gegevens van de monialen
van wie uit andere bronnen bekend is dat zij te Sint Gerlach
voor 1600 voorkomen, overgenomen.
PSHAL = Publications de la Société
Historique et Archéologique dans le Duché de Limbourg.
Van Winter = J.M. van Winter,
Ministerialiteit en Ridderschap in Gelre en Zutphen, Groningen
1962. |
Lijst van
monialen
1. Aleid, N., 1257
Bij een ruiling
van goederen tussen het klooster en de proost ontvangt 'zuster'
Aleid een jaarrente van 5 luikse schellingen van het klooster zo
lang zij leeft (1).
________
(1) Franquinet, no.
9; Haas, inv. no. 52 reg. no. 10.
2. Amstenrade, Catharina van,
(16de eeuw), (+ ca. 1579 (?)) (Angstenrath) Uit het adellijke
geslacht Huyn van Amstenrade? Het geslacht 'Anstel' was
(waarschijnlijk) een vrij adellijke geslacht en riddermatig. Ene
Johan Huyn van Amstenrade komt als ridder voor (1). Samen met 11 andere monialen, allen
gestorven aan de pest (?), wordt Catharina herdacht op 21 augustus
in het necrologium. Eén van deze vrouwen is Isabella van Zievel,
priorin (2), die volgens
Franquinet in 1579 sterft (3). Aannemelijk
is dat ook Catharina rond 1579 is overleden. Volgens McKenna
hadden Jan Werner Huyn van Amstenrade (+1556) en Mechtild van
Cortenbach de volgende kinderen: Werner (+1595), huwt Anna van
Strijthagen; Jan, domheer te Luik; Nicolaas, commandeur van de
Duitse orde; Anna, huwt Willem van Horion; Maria huwt Jan Hoen van
Hoensbroek; Agnes, moniale te Roermond; Gertrud, religieuze; Oda,
religieuze; en Cathrijn, religieuze (4). Zou deze Catrijn niet Catharina kunnen zijn, de moniale te
Sint Gerlach? ________ (1) P.E. McKenna, Het grafelijke geslacht Huyn van Amstenrade
en Geleen, Sittard z.j.; H. Pijls, Bijdrage tot de geschiedenis van
de voormalige heerlijkheid Schinnen, in: PSHAL, 64-(1928) ,p.
175-324, p. 278. (2) Habets 1869, p. 187; uit het necrologium is
niet duidelijk op te maken of al de monialen die genoemd worden aan
de pest rond 1580 zijn overleden. (3) Franquinet, p. 278-279.
(4) McKenna, o.c., p. 20-21.
3. Amstenrade, Mechtild van,
1537 (Huyn van Amstenrade?) In 1537 verbinden de kinderen van Jeuris
Jenkers hun erfgoederen aan Mechtild voor de eventuele schade die
haar kan overkomen wegens erfgoederen die tijdens het leven van hun
moeder reeds aan haar zijn verkocht (1). ________ (1) Franquinet, no. 149; Haas, inv. no. 114.
4. Basilia, N.,
(1308) (1) -1311
(2) Zij is priorin. ________
(1) Franquinet,
277. Hij baseert zich op een handschrift bevattende een lijst van
proosten en priorinnen van het klooster van Sint Gerlach. Deze lijst
is opgemaakt tussen 1756 en 1765, maar is voor de eerste eeuwen zeer
gebrekkig. (2) RAL, AHSG, inv. no. 1 'Privilegiën ende register
der obligatiën en andere erffcontracten des adelycken cloosters van
Sint Gerlach begonst anno 1735', 134-135 afschrift no. 89.
5. Bensenroide, Elisabeth van,
1447-1458 In
1447 koopt Elisabeth van haar broers Lenart en Coenrart uit een
erfenis van 5 mud rogge jaarlijks, een jaarrente van 4 mud rogge;
haar voogd neemt deze jaarrente in ontvangst. In 1449 koopt Lyse een
jaarrente van 1 mud rogge. In 1456 erven haar twee broers haar in
een jaarrente van 2 grote ponden was. In 1458 verkoopt zij een
jaarrente van 1 mud rogge aan het klooster en bekent dat zij al
eerder 3 mud rogge jaarrente heeft geschonken ten behoeve van een
nieuw altaar in de kloosterkerk (1). Zij wordt herdacht in het necrologium van het
norbertinessenklooster te Heinsberg als 'canonisse' van Houthem Sint
Gerlach (2). Ene Bertolf Butzen van
Bentzenroede komt als jonker voor (3) en ene edele Jan van Bensenrade als bezitter van de
heerlijkheid Strucht in het land van Valkenburg (4). ________ (1) Franquinet, no. 115, 117, 125 en 128; Haas,
inv. no. 19 reg. no. 121 en 131; no. 108 reg. no. 123 en no. 109
reg. no. 129. (2) Kessel, Necrol.., 261, 29 maart. (3)
Franquinet, no. 96. (4) H. Franssen, De houding van de adel in
het land van Valkenburg en de aangrenzende vrije rijksheerlijkheden
ten aanzien van het Verbond der Edelen (1565). Een
literatuuronderzoek, in: De Maasgouw, 101(1982), p. 68-87, p.
75-76.
6. Beusdaal, Anna van,
1545-1567 (1) + ca. 1579 (?) (Beuschdael, Busdael). Zij is
subpriorin. Zij wordt 21 augustus herdacht in het necrologium en zij
sterft waarschijnlijk aan de pest (2). Ene Herman van Beusdaal komt als knaap van wapenen
voor (3). Ene 16de eeuwse edele Johan
Colin van Beusdaal is bezitter van het kasteel Kunrade en raadsman
van de Grote Raad Mechelen. (4).
________ (1)
RAL, inv. HSG, inv. no. 1, afschrift no. 185, 299-302, no. 216,
355-357, no. 243, 406-408; Franquinet, no. 156. (2) Zie onder
Catharina van Amstenrade. (3) J. Habets, De leenen van
Valkenburg, in: PSHAL, 21(1884) ,p. 153-440, p. 377. (4)
Franssen, Houding van de adel, o.c., p. 77-78.
7. Beusdaal, Helwide van, (+
ca. 1579?) Zij
is een van de 11 monialen die op 21 augustus herdacht worden in het
necrologium; zij sterft waarschijnlijk aan de pest (1). ________ (1) Zie Catharina van Amstenrade.
8. Beuselen, Anna, 1575
(Beysselen,
Beysel van Gymnich?) Omdat het klooster, dat zware schade heeft
geleden, Anna en Hilgunda niet meer kan onderhouden, krijgen zij van
Jacob Panhuys, abt van Steinfeld en Johan van Pruetis, abt van
Prémontré, overste, visitator en reformator van de orde in
Westfalen, toestemming om in het hervormde klooster Engelsport (bij
Kochem aan de Moezel) hun intrek te nemen totdat de abt de
beslissing herroept (1). Anna is
zus van Hilgunda. Volgens Fahne is Van Gymnich een Keuls
schildboortig geslacht (2).
________ (1)
Franquinet, no. 160. (2) A. Fahne, Die Dynasten, Freiherrn und
jetzigen Grafen von Bocholz. Beitrag zur alten Geopgraphie, Rechts-,
Sitten-, und Culturgeschichte des Niederrheins, Cöln 1863, Bd. 1,
afd. 2, 49.
9. Beuselen, Hilgunda, 1575
Zie haar zus
Anna van Beuselen (nr. 8).
10. Bircler, Basilia van, 1324
Samen met
Hildegarde en Gatkina, dochters van Nathias Mattelion van Eynatten,
koopt zij in 1324 een jaarrente van 4 schellingen groten van Tour,
iedere groot voor 16 hallers gerekend. Na hun dood, zo verklaren de
vrouwen, zal de jaarrente voor het eeuwig onderhoud van een altaar
in het klooster dienen (1). Gezien
de aparte voornaam Basilia zou het mogelijk zijn dat deze Basilia
een en dezelfde is als Basilia, priorin (zie nr.4). Basilia van
Bircler wordt hier echter als moniale genoemd en niet als priorin.
________ (1)
Franquinet, no. 36; Haas, inv. no. 99, reg. no. 37.
11. Blitterswijk (alias
Passaert), Catharina van, 1594 - + ca 1653 (?) (Bliterwick, Blijtterwych).
In 1594 verleent koning Philips II Catharina, dochter van Ulrich
van Blitterwijk alias Passart en zijn eerste vrouw Margaretha
Penthiers, toestemming om vrijelijk bij testament te beschikken over
haar bezittingen. In datzelfde jaar besluit zij in het klooster van
Sint Gerlach te treden en maakt met haar vader een schikking over de
erfgoederen uit het eerste huwelijk, waarvan zij, nadat haar zus
Jehenne in een klooster is getreden, de enige erfgename is. Zij doet
afstand van de erfgoederen voor (een jaarrente van) 1200 gulden en
2000 gulden ineens als haar vader overlijdt. Haar zus Jehenne heeft
afstand gedaan van de erfgoederen voor 750 gulden (1). In 1653 verklaart Ulrich van
Blitterswijk, genaamd Passart, kanunnik te Leeuw, dat hij een
erfrente van overlandse goudguldens, die hem is toegevallen na de
dood van zijn zus Catharina van Blitterswijk, moniale te Sint
Gerlach, aan het klooster van Sint Gerlach schenkt (2). Catharina heeft dus (minstens) een
(half)broer, kanunnik en een zus, eveneens religieuze. Van
Blitterswijk is een ministerialengeslacht (3). ________ (1) Franquinet, no. 168 en 171; Haas, inv. no. 118 en 119.
(2) J. Habets, De leenen van Valkenburg, in: PSHAL, 22(1885), p.
3-395, p. 253. (3) Van Winter, AII, 9.
12. Boelsbeck, Gertruid van,
1389-1418 (1), (+ ca.
1419/1427?) (Beulsbeck, Bolsbeek, Boelsbeke). Zij is priorin in
1418. Op 13 september wordt zij herdacht in het necrologium. Zij
schenkt het klooster verscheidene goederen (2). Volgens Franquinet sterft zij in 1427, volgens Habets in
1419 (3). ________ (1) Franquinet, no. 85, 88, 101;
Haas, inv. no. 80, reg. no. 89; no. 81, reg. no. 92; no. 12, reg.
no. 105. (2) Habets 1869, p. 191. (3) Franquinet, p. 278;
Habets p. 1869, 191 noot 1; Necrol. HSG, volgens een aantekening in
dit necrologium bij 25 september verheft Gertruid van Boelsbeck in
1419 een goed dat in 1427 in handen is van Nicolaas van Valkenburg.
13. Bossche, Heilwich vanden,
1394 (1) Ene Damian van den Bosch komt als ridder
voor. Volgens Habets is Van den Bosch van oorsprong een Guliks
geslacht; Hoeben meent dat het geslacht Van den Bossche mogelijk
verwant is met het gravengeslacht Van Horne. In 1304 wordt ene
Gerlach van den Bossche neef van Willem van Horne en Altena genoemd
(2). ________ (1) Franquinet, no. 88; Haas, inv.
no. 81 reg. no. 92. (2) Habets, Leenen Valkenburg, 1885 o.c.,
86; A.H. Hoeben, Vraagtekens en hypothesen rond de oudste generaties
van het geslacht Van Ghoor in de huidige provincie Limburg, in: De
Nederlandsche Leeuw, 105(1988) ,p. 299-325, p. 325.
14. Broek, Agathe van den,
1356-1372, + ca. 1375 (?) (Bruyc, Bruck, Bruch, Broich, de Palude). Volgens een
afschrift schenkt Agathe in 1356 het klooster van Sint Gerlach 4
morgen land, die haar toegekomen zijn van haar tante die ook moniale
te Sint Gerlach is geweest. Van deze 4 morgen moet het klooster 6
penningen betalen. Haar zus Beate, kanunnikes te Susteren, en haar
neef Gilis, zoon van haar wijlen broer Goswijn, zegelen deze brief
mee (1). Achterop een oorkonde uit 1366
waarin 8 vaten rogge worden verkocht aan het klooster staat:
'Littera domicelle de Palude de octo vasa silignis', waaruit
Franquinet afleidt dat enen juffer Van Palude, moniale te Sint
Gerlach, het geld heeft verschaft voor deze aankoop (2). Het is mogelijk dat hiermee Agathe wordt
bedoeld. In een afschrift uit 1371 maakt Willem Dobbelstein van
Dondenroide bekend dat hij 3 bunder met toebehoor in erfpacht heeft
genomen van het altaar van St. Joris en dat hij daarvoor een
jaarrente van 9 vaten rogge zal uitbetalen aan zijn nicht Van den
Bruch en Jutte van den Esschen als 'momboiren' van het altaar
(3). In 1372 zijn Agathe, Gilis van
Wier en Arnold van Hulsberg - volgens Franquinet zwagers van Agathe
- een erfrente van 9 malder rogge schuldig aan de armen 'in gheen
Broich' (4). In 1375 krijgen enkele
monialen de volmacht op te treden in een geschil tussen het
klooster, Gilis van Wier en Arnold van Hulsberg. Franquinet vermoedt
dat het om de nalatenschap van Agathe gaat (5). Vermoedelijk is Agathe dus tussen 1372 en 1375 overleden.
Volgens Philippens is Catharina, gehuwd met Arnold van Hulsberg, een
zus van Agathe en Agnes van den Broek, monialen te Sint Gerlach
(6). De verwantschap van Agathe en
Agnes is mij niet duidelijk gebleken uit de oorkonden. Agathe heeft
dus in ieder geval een zus Beate, kanunnikes te Susteren, een broer
Goswijn (overleden in 1356?), vermoedelijk een zus Catharina gehuwd
met Arnold van Hulsberg en een zus gehuwd met Gilis van Wier.
________ (1)
RAL, inv. HSG, inv. no. 1, afschrift no. 120, 180-181. (2)
Franquinet; no. 55, RAL, inv. HSG, inv. no. 1, afschrift no. 116,
172-174. Het opschrift van het afschrift luidt: 'Littera de octo
vasa silignis ex parte domicelle de Palude in Houtheym'. (3)
RAL, inv. HSG, inv. no.l, afschr. 186, 302-303. (4) Franquinet,
no. 61; Haas, inv. no. 86 reg. no. 62. (5) Franquinet, no. 64;
Haas, inv. no. 86 reg. no. 67. (6) H.J.H. Philippens,
Ridderschap 'van Hulsberg genaamd Schaloen', Eygelshoven z.j., p.
22.
(15. Broek, Agnes van, 1361,
1385 (?))
Volgens Habets is Agnes dochter van Jan van Broich, bastaardzoon
van Willem I van Gulik, moniale te Sint Gerlach. Jan van Broich
ontvangt van de vader 60 morgen land en het landgoed de Weyerhoff.
Hij sterft in 1361. In 1385 verklaart Agnes, juffer te Houthem, dat
zij geen aanspraak zal maken op de Weyershoff (1). Volgens Philippens zou zij een zuster
zijn van Agathe van den Broek (2).
________ (1)
Habets 1869, p. 101-102. (2) Philippens, Hulsberg genaamd
Schaloen, o.c., p. 22.
16. Broek, N. van den, vóór
1356 In het
afschrift uit 1356 verwijst Agathe van de Broek naar: 'myne moene de
ouch eine jouffr. tot Sint Gerlach waes' (1). ________ (1) RAL, inv. HSG, inv. no. 1, afschrift no. 120, 180-181.
17. Cludt, Maria van, (1580,
1626) (Cluth,
Clutz) Volgens Habets zijn Maria Cludt, moniale te Sint Gerlach,
en Peter Cludt van Susterseel de kinderen van Johan en Anna van
Zievel, die in 1580 de goederen te Bronshem erven. Peter is gehuwd
met Anna van Riemerstock (1). In 1626
komt er een kloosterzuster Cludt voor in de archieven (2). Het is mogelijk dat het hier Maria betreft.
Maria von Cludt, haar broer en schoonzus worden op 10 juni
herdacht in het necrologium (3). Ene
Arnout Cludt komt voor als poorter van Maastricht (4) en ene Johan Cludt als schepen van Maastricht
(5). ________ (1) Habets, Leenen Valkenburg, 1885,
o.c., p. 110-111. (2) Franquinet, no. 191. (3) Habets 1869,
p. 176. (4) Franquinet, no. 88. (5) Haas, inv. no. 66, reg
no. 133.
18. Cortenbach, Agnes van,
(1522), 1533-1567, (+ ca. 1579?) In 1522 koopt Agnes, dochter van Lodewijk
van Cortenbach en Catharina van Elreborn van de stad Aken een
lijfrente van 23 gulden voor 730 gulden voor zo lang zij leeft
(1). Of zij dan al moniale is, is niet
duidelijk. In 1531 maken Lodewijk en Catharina van Elreborn
'witlich paervolx' hun testamenten. Hierin is sprake van Johan,
ridder van de Duitse orde, hun zoon; Gerard hun oudste zoon en van
Sophia, hun dochter, gehuwd met Johan van Strijthagen. Deze laatste
twee kinderen zullen na de dood van beide ouders de ouderlijke
nalatenschap delen (2). Agnes komt
in het testament niet voor. In 1533 huwt jonker Gerrit van
Cortenbach (maximaal 31 jaar oud), zoon van Lodewijk, met Gertrud
Tybouts. Ter gelegenheid van dat huwelijk neemt hij het een en ander
aan goederen mee, waaraan zijn broer Jan van Cortenbach, lid van de
Duitse Orde te Maastricht, zijn leven lang 5 gulden en 25 goudgulden
heeft. Gerrit neemt tevens een deel van de goederen mee die nog
ongedeeld zijn tussen hem en zijn zwager jonker Jan van Strijthagen.
Gerrit's zuster 'Agneize geproffesseit sijndt tsint Geerlich' heeft
haar leven lang 3 goudgulden (3). De
ouders van Agnes huwen in 1502 (4). Agnes is in
1533, als zij voor het eerst duidelijk als moniale van Sint Gerlach
voorkomt, dus maximaal 31 jaar oud. In 1556 schenkt Mechtild van
Amstenrade, echtgenote van Wolter Hoen, Agnes van Cortenbach,
moniale te Sint Gerlach, bij testament 1 goudgulden (5). In 1558 is Agnes aanwezig bij de
toewijzing van een pastoorsprebende (6). In 1567 verklaren de proost, de priorin en het gehele
convent van Sint Gerlach, dat zij de 23 gulden lijfrente, die aan
Agnes zijn verschreven, hebben ontvangen van de stad Aken
(7). Mogelijk is Agnes in 1579 aan de
pest overleden
(8). Leden van de
familie van Cortenbach komen meermaals voor als voogden van en
edelen in het land van Valkenburg (9). Volgens Fahne is het een schildboortig geslacht
(10). ________ (1) Franquinet, no. 145; Haas, inv.
no. 113. Volgens Franquinet en Haas zou haar moeder reeds toen zijn
overleden. (2) RAL, Archief van de familie Borchgrave d'Altena,
inv. no. 56. (3) RAL, Archief familie De Geloes en aanverwante
families, inv. no. 871. (4) RAL, Archief Borchgrave d'Altena,
inv. no. 54. (5) Habets, Leenen Valkenburg, 1885, o.c., p.
250-251. (6) G.C.A. Juten, Beneficiënlijsten in de landdekenaten
Susteren, Maeseyck en Wassenberg, in: PSHAL, 61(1925), p. 29-86, p.
56-57. (7) Franquinet, no. 156; Haas, inv. no. 113; RAL, AHSG,
inv. no. ll3B. (8) Habets 1869, p. 187, zie Catharina van
Amstenrade. (9) Franquinet, no. 94, 99, 118, 124; Franssen,
Houding van de adel, o.c. p. 77-78. (10) A. Fahne, Geschichte
der Cölinischen, Jülischen und Bergischen Geschlechter, Cöln 1848,
dl. 1, 69, dl. 2, 24
19. Cortenbach, Catharina van,
(+ ca. 1579?) Zij wordt op 21 augustus herdacht in het necrologium en
sterft vermoedelijk in 1579 aan de pest (1). ________ (1) Habets 1869, p. 187; zie Catharina van Amstenrade.
20. Cortenbach, Ida van, 1418 (
+ voor 1471?) Zij is subpriorin in 1418 (1). Het necrologium vermeldt Ida van Cortenbach als priorin op
25 augustus (2). In 1471
verkopen de proost en het convent van Sint Gerlach aan priorin
Margaretha van der Straeten 10 vaten rogge als leefgeld, die wijlen
juffer van Cortenbach heeft nagelaten (3). Of met deze juffer ook Ida wordt bedoeld is niet helemaal
zeker. ________ (1) Franquinet, no. 101, Haas, inv. no. 12, reg. no. 105.
(2) Habets 1869, p. 188. (3) RAL, AHSG, inv. no. 112; Haas, reg.
no. 140.
21. Cortenbach, Petersse van,
1394 Zij komt
in 1394 voor als priorin van Sint Gerlach (1). ________ (1) Franquinet, no. 88; Haas, inv. no. 81, reg. no. 92.
22. Dukere, Anna van, 1269
Anna, 'zuster'
te Sint Gerlach, heeft van haar vader Goswijn van Dukere, ridder,
zekere goederen te Weestenrode ontvangen, voor zo lang zij leeft
voor haar onderhoud ('ad necessaria sua') te gebruiken; na haar dood
komen deze goederen aan het klooster. Op de jaargetijde van Goswijn
worden bovendien ten behoeve van de pitancie 5 luikse schellingen
aan het klooster geschonken (1). Het
geslacht Duker is een ministerialengeslacht. Het behoort tot de
ridderschap van het graafschap Mark en komt in de 13de eeuw voor als
een Kleefs mnisterialengeslacht (2). Mogelijk
behoort Anna tot dit geslacht. ________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr.
220, 363. (2) Van Winter, AIII, 17, p. 284.
23. Ehrenstein, Catharina van,
1408 In 1408
bekent Daem van Ehrenstein, dat hij met toestemming van zijn
afwezige zoon Dirk, voor 250 zware rijnse gulden aan de weduwe van
Tilman van Rischmolen het hof Denckelbach verpand, met uitzondering
van een vijver en een deel waarop zijn dochter Catharina, moniale te
Sint Gerlach, een rente van 10 rijnse gulden jaarlijks heeft staan
(1). ________ (1) Fr. von Negri, Ehrenstein und
die Herren von Ehrenstein, in: De Maasgouw, 58(1938), p. 64-66, p.
66; Negri baseert zich op de oorkonde uit het huis Hall, d.d. 1408,
april 2.
(24. Eijnatten, Agnes van, 16de
eeuw) Volgens
een aantekening in later handschrift in het necrologium van het
klooster, zou ene Agnes van Eijnatten dochter van Gillis van
Eijnatten tot Neuborg en Catharina van Ruischenberg, die huwen in
1535, 'stiftsdame' te Sint Gerlach zijn (1). In de oorkonden wordt zij echter niet genoemd. Als
bovenstaande gegevens juist zijn, dan is zij naar alle
waarschijnlijkheid in de 16de eeuw moniale te Sint Gerlach geweest.
Ene Tilman van Eijnatten komt voor als ridder (2). Later komen leden van dit geslacht voor als
man van wapen, voogd e.d. ________ (1) Necrol. HSG, aantekening bij 22 augustus.
(2) C. Peeters, Korte schets der geschiedenis van de
Valkenburgsche heerlijkheid Wijnandsrade, in: PSHAL, 23(1886), p.
362-440, p. 391-392.
25. Eijnatten, Aleid van, (+
ca. 1579?) Vernioedelijk is zij rond 1579 aan de pest gestorven
(1). Zij wordt in het necrologium
ook herdacht op 25 mei ('Aleijdis Fynatten (?), sororis nostrae')
als bijzondere weldoenster (2). Volgens
Habets is zij een dochter van Johan van Eijnatten, heer van
Reymersbeek (+1549) en Agnes Catharina van Caldenborn, vrouw te
Peereboom en Nijswijler (+1534). Hun kinderen zijn: Steven ridder
van Malta; Jan heer van Nijswijler huwt Francisca van Gulpen; Herman
heer van Reijmersbeek huwt in 1539 Barbara van Bléhen; Aleid moniale
te Sint Gerlach; Cecilia moniale te Sint Gerlach; en Agnes huwt
Johan van Schaesberg (3). Zij zou dan
een tante (moeders zuster) zijn van de monialen Anna, Margaretha en
Maria van Schaesberg, monialen in de Munsterabdij te Roermond.
________ (1)
Habets 1869, p. 187, zie ook Catharina van Amstenrade. (2)
Ibid., p. 174. Is Fynatten een schrijffout? (3) J. Habets, De
voormalige heerlijkheid Nuth; eene bijdrage tot de geschiedenis van
het land van Valkenburg, in: PSHAL, 17(1880), p. 69-185, p. 154-155.
26. Eijnatten, Anna van, (+ ca.
1579?; ca. 1614?) Het is mogelijk dat zij samen met 10 andere monialen
sterft aan de pest in 1579 (1), maar in een
aantekening in het necrologium wordt in later handschrift vermeld,
dat zij, dochter van Jan van Eijnatten heer van Nijswijler en
Francisca van Gulpen, als religieuze van Sint Gerlach sterft in 1614
(2). Indien deze gegevens juist zijn,
zou zijn een nicht zijn van Aleid en mogelijk ook van Cecilia van
Eijnatten. ________ (1) Habets 1869, p. 187; zie ook Catharina van Amstenrade.
(2) Necrol. HSG, aantekening bij 21 augustus.
(27. Eijnatten, Cecilia van,
ca. 1579- +1633) Zij zou een zus zijn van Aleid van Eijnatten. Volgens
Habets sterft Cecilia als jubilaris in 1633 (1). ________ (1) Habets 1869, p. 187, noot 4; Necrol.HSG, aantekening bij
21 augustus; Habets, Heerlijkhejd Nuth o.c., p. 154-155. Zij heeft
volgens hem haar 100-jarig (?) jubelfeest gevierd.
28. Eijnatten, Gatkina van,
1324 Samen met
Basilia van Bircler kopen Gatkina en Hildegard, dochters van Mathias
Mattelion van Eijnatten, man van wapen en dapifer van Monschau en
Valkenburg, een jaarrente van 4 schellingen groten van Tour, na hun
dood te besteden voor het onderhoud van een altaar in de kerk
(1). ________ (1) Franquinet, no. 36; Haas, inv.
no. 99, reg. no. 37.
29. Eijnatten, Hildegard van,
1324 Zij is een
zus van Gatkina van Eijnatten.
30. Eijnde, Cecilia van, 1558
Zij is in 1558
aanwezig bij de toewijzing van een beneficie van de kerk van
Oirsbeck (1). ________
(1) Juten,
Beneficiënlijsten, o.c., p. 56-57.
31. Elen, Mechtild van,
1366-1402 In
1366 ontvangt Mechtild van Elen een jaarrente van 1 luikse mark na
haar dood te besteden voor een jaargetijde van haar en haar
'vrienden' (1). In 1367
ontvangt het klooster een jaarrente van 1 mark onder de voorwaarde
dat Mechtild, dochter van wijlen ridder Dirk van Elen, het
vruchtgebruik daarvan zal hebben gedurende haar leven (2). In 1402 komt zij als priorin voor
(3). ________ (1) Franquinet, no 54; Haas, inv.
no. 160, reg. no. 54. (2) Franquinet, no. 48 (transfixbrief);
Haas, inv. no. 64 reg. no. 56. (3) Franquinet, no. 91; Haas,
inv. no. 85, reg. no. 95; RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 219,
360-362.
32. Elisabeth, N., 1311
Zij komt in
1311 voor als subpriorin (1).
________ (1)
RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 89, 134-135: 1311.
33. Esschen, Jutta van den,
1369-1389
(1) (Eschen, Esgen, Eyssche) In
1369 koopt Jutta een jaarrente van 1 malder rogge (2). In 1371 neemt Willem Dobbelstein van
Doenrade 3 bunder in erfpacht van een altaar, waarvoor hij een
jaarrente van 9 vaten rogge zal uitbetalen aan zijn nicht Van den
Broek en Jutte van den Esschen, als 'momboiren' van het altaar
(3). In 1375 treedt Jutta op in een
geschil tussen het klooster en Gilis van den Wier en Arnold van
Hulberg (4). In 1384
schenkt Dirk van Anstenrade een jaarrente van 7 malder rogge aan
Jutta (5). Johan Hoen van den Esschen,
ridder, is haar broer (6); en volgens
Philippens is ene Cathrien van den Esschen een zus van Jutte
(7). ________ (1) Franquinet, no. 85; Haas, inv.
no. 80, reg. no. 89. (2) Franquinet, no. 57; Haas, inv. no. 102,
reg. no. 58. (3) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 186,
302-303. (4) Franquinet, no. 64; Haas, inv. no. 86, reg. no. 67.
(5) Franquinet, no. 81; Haas, inv. no. 105, reg. no. 80 en 84.
(6) Franquinet, no. 59; Haas, inv. no. 147, reg. no. 60. (7)
Philippens, Hulsberg genaamd Schaloen, o.c., p. 6.
35. Geilencirchin, Clementia
van, 1232 Clementia wordt uit de monialen te Sint Gerlach
aangewezen om enige landerijen uit de handen van de abdis van Thorn
te ontvangen, waarover het klooster 21 penningen en 1 obool zal
betalen en na de dood van Clementia zal de dubbele cijns worden
betaald (1). Ene
Ogier van Gheilekerken en ene Dirk van Geilekirge komen voor als
ridder (2). ________ (1) Franquinet, no. 4; Haas, inv.
no. 39, reg. no. 4. (2) J. Habets, De archieven van het kapittel
der hoogadellijke rijksabdij Thorn, deel 1, Den Haag 1889, no. 49,
1272, 1 aug.; L. Peters, Geschichte des Geschlechtes von Schaesberg.
Ein Beitrag zur Erforschung der interterritorialen Verflechtungen
des Rhein-Maaslandischen Adels, (Maaslandse Monografieën) Assen
1972, p. 9 noot 41.
36. Groesboek, Maria van, 1585
In een
erfdeling onder de kinderen van Arnoud van Amstenrade en zijn weduwe
Anna van Groesbeek wordt vermeld dat ene juffer Maria van Groesbeek
'clooster joufferen van S. Gerlich' een rente heeft van 18 brabantse
gulden, te lossen met 300 brabantse gulden (1). Van Groesbeek is een ministerialengeslacht (2). ________ (1) RAL, Archief familie De Geloes, inv. no.
431. (2) Van Winter, AI, 20.
37. Haren, Johanna van, (sr.)
1311 Johanna en
Johanna van Haren bestemmen, met speciale toestemming van de proost,
een jaarrente van 12 schellingen en 8 kapoenen voor een brandende
lamp op een altaar. Na hun dood zal de proost een moniale aanwijzen
die de lamp verder verzorgt (1). Leden
van de familie Van Haren komen regelmatig voor in de bronnen als
ridder (2). Volgens Wenzel zijn de heren
Van Haren 'Freiherrn' of graven (3). Vrouwelijke leden van dit geslacht komen ook voor in
het stift te Thorn. Volgens Geutjens was het echter een
ministerialengeslacht (4). ________ (1) RAL, inv. HSG, inv. no. 1, afschr. no. 89, 134-135:
"sororum nostrarum Johanna et Johanna dictarum de Haren". (2)
Franquinet, passim. (3) P. Wenzel, Het stift Thorn, in: Limburg.
Limburgs Jaarboek 1911, p. 121-141, p. 129 (gedeeltelijke overdruk
van Drei Frauenstifter der Diözese Lüttich nach ihrer ständischen
Zusammensetzunf bis zum XV. Jahrhundert, Bonn 1909). (4)
Geutjens, p. 76.
38. Haren, Johanna van (jr.)
1311 (1)
-1320 (Zie ook onder Johanna van
Haren sr.) In 1314 koopt Johanna van Haren de jonge met toestemming
van de proost en het convent ten behoeve van een eeuwig brandende
lamp in de kloosterkerk een jaarrente van 12 vaten rogge met het
geld wat haar jaarlijks toekomt van de vaderlijke goederen. Zolang
zij leeft zal Johanna deze 12 vaten zelf ontvangen en na haar dood
de priorin, onder voorwaarde dat zij zorg zal dragen voor het
brandend houden van de lamp (2). In 1320
verkoopt het klooster aan Johanna een jaarrente van 9 groten en 8
kapoenen, en een van 5 groten en 5 kapoenen, die zij bestemt voor
het onderhoud van een lamp in de kerk (3). ________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 89, 134-135. (2)
Franquinet, no. 32; Haas, inv. no. 44, reg. no. 33. (3)
Franquinet, no. 34; Haas, inv. no. 44, reg. no. 35.
39. Haren, Maria van, 1316
In 1316 koopt
Maria van Haren, dochter van wijlen Ogier van Haren, voogd van
Maastricht, een jaarrente van 3 pond kleine zwarte tournoisen, ieder
pond te rekenen voor 15 oude groten, welke rente zij bestemt voor
missen. Volgens Franquinet wordt met ridder Ogier, Ogier II van
Haren bedoeld, die rond 1308 sterft (1). Deze Ogier II van Haren, heer van Borgharen, voogd van
Maastricht in 1284, is volgens Habets gehuwd met ene Uda. Hun
kinderen zijn: Ogier heer van Borgharen en voogd van Maastricht,
huwt waarschijnlijk Mechtild van Itteren; Aleid, huwt Johan Hoen te
Broek; Johanna huwt Lambert van Schoonvorst; Johan kanunnik van de
St. Servaas (+ voor 1296) (2). Habets
noemt niet hun dochter Maria moniale te St. Gerlach. Volgens
Franquinet is Johanna van Haren, de jonge, eveneens een dochter van
Ogier II van Haren of is er nog een andere Johanna van Haren
aanwezig in het klooster (3). Aangezien
het laatste het geval is, lijkt het mij niet waarschijnlijk dat
Johanna de jonge een dochter is geweest van Ogier II, temeer daar
hij al een dochter met deze naam heeft. Volgens Van de Venne hebben
Ogier van Haren en Oda zijn vrouw de volgende kinderen: Johan
kanunnik en cantor van de St. Servaas te Maastricht, (+ ca. 1296);
Aleid huwt Johan Hoen; Johan 1315, 1331, huwt Jutte van Amstel;
Maria moniale te Sint Gerlach; Ziba of Oda (+ ca. 1294); Elisabeth
(+ ca. 1294); Ogier, 1294, 1317 schout van Maastricht, huwt Mechteld
van Itteren (4). Ene
Ogier van Haren komt als ridder voor (5). ________ (1) Franquinet, no. 33; 38 noot 1; Haas, inv. no. 167, reg.
no. 34. (2) J. Habets, De voormalige heerlijkheid Borgharen,
eene bijdrage tot de geschiedenis van het land van Valkenburg, in:
PSHAL, 10(1873), p. 391-549, p. 431-433. (3) Franquinet, p. 37
noot 1. (4) J. M. van de Venne, Ontwerp-inventaris van het
archief van de bewoners van het kasteel Borgharen, RAL, Maastricht,
z.j., p. 4; ook J.M. van de Venne, Bijdrage tot de geschiedenis der
voormalige heren van Borgharen, in: De Maasgouw, 68(1949), p. 43-48,
p. 43-44. (5) Venne, Bijdrage heren Borgharen, o.c., p. 43.
40. Haren, Mechtild van, 1236
In 1236
verklaart de proost van Sint Gerlach en Heinsberg, dat Nechtild,
'magistra' van het convent van Sint Gerlach, een jaarrente van 4
schellingen en een jaarrente van 1 malder rogge heeft geschonken
(1). In het necrologium wordt op 18
september "Mechtildis de Haren, magistrae nostrae", en op 6 juni
"Mechtildis, antiquae magistrae sororum nostrarum" genoemd
(2). 'Magistra' is een niet vaak
voorkomende benaming voor priorin (3). ________ (1) Haas, inv. no.17, reg. no. 6. (2) Habets 1869, p.
176, p. 192. (3) A. Erens, Les Soeurs dans l'ordre de Prémontré,
in: Analecta Praemonstratensja, 5(1929) ,p. 5-26, p. 18-19.
41. Here, Philippa van,
1402-1421 In
1402 komt Philippa voor als subpriorin (1). In 1421 geeft zij in totaal 11 bunder, 7 morgen en 141
roeden in erfpacht voor een jaarrente van 10 malder rogge. Van deze
jaarrente schenkt zij 32 vaten aan verschillende kerken, onder
andere 7 vaten rogge aan het godshuis van Sint Gerlach, en behoudt
zij 28 vaten voor zichzelf (2). In de
13de eeuw komen verschillende leden van het geslacht Van Here voor
als ridder (3); in de 14de
en 15de eeuw als schildknaap, schepenen en burgemeester van
Maastricht (4).
Philippa van Here, "investitae in Reckheim" wordt in het
necrologium op 8 oktober herdacht (5). ________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 1 afschr. no. 219, 360-362. (2)
Franquinet, no. 104; Haas, inv. no.106, reg no. 108; RAL, AHSG, inv.
no. 108: "ind philippe van here of helder dys brieffs xxviij vat
rogge"; zie ook inv. no. 1, afschr. no. 160, 254-256. (3)
Franquinet, no. 1, 2, 7 en 10. (4) G.D. Franquinet, Glanes
Historiques, in: PSHAL, 14(1877) p. 102-180, p. l32-l33. (5)
Habets 1869, p. 195.
(42. Hoen van Cartils, Anna
Maria, 1552) Volgens Philippens is zij moniale te Houthem Sint Gerlach
geweest (1). Zij komt echter niet voor in
de bronnen van het klooster. ________ (1) Phillippens, Hulsberg genaamd
Schaloen, o.c, p. 18.
(43. Hoen van Cartils, Maria,
1581) Volgens
Philippens is Maria in 1581moniale te Sint Gerlach (1). Slanghen meldt ene Maria, dochter van
Nicolaas Hoen tot der Veurdt en Vissersweert en van Maria van Wilre.
Zij zou moniale te Sint Gerlach zijn. Zij heeft nog twee gehuwde
broers: Johan, 1558 beleend met Vissersweert huwt Catharina van
Horrich, en Willem heer van Veurdt in 1566, + voor 1570 en huwt
Catharina van Bensenrade (2). Maria
komt niet de bronnen van het klooster voor.
________ (1)
Philippens, Hulsberg genaamd Schaloen, o.c., p. 18. (2) E.
Slanghen, liet markgraafschap Hoensbroeck gevolgd door
geschiedkundige aanteekeningen over het land van Valkenburg,
Maastricht 1859, p. 172-173. 44. Hoen (van Hoensbroek), Catharina, 1556
(Herhoensbroek)
In 1556 laat Mechtild van Amstenrade bij testament 1 goudgulden
na aan een zus van haar echtgenoot Wolter Hoen, heer van Hoensbroek,
die Moniale te Sint Gerlach is (1). Volgens
Slanghen is Catharina dochter van Herman Hoen, heer van Hoensbroek,
1490, sterft voor 1557, en van Maria van Dauer, + voor 1557. Hun
kinderen zijn: Wolter, heer van Hoensbroek, huwt N. van Hulsberg en
Mechtild Huyn van Amstenrade; Nicolaas, commandeur van de Duitse
orde, gestorven in 1567; Arnold, ridder, in 1569 kanunnik te Luik,
later proost en deken; Maria, abdis te Nivelles in 1556; Herman,
monnik in Corneli-Munster; Anna, religieuze te Herckenrode;
Isabella, moniale te Millen; Catharina moniale te Sint Gerlach;
Godhard, kanunnik, huwt in 1554 Gertruid van Merode, is later heer
van Hoensbroek; Johan heer van Lismael en Peterem, huwt Aleid abdis
van Millen; Willem; sterft ongehuwd (2). Volgens het testament van Mechtild van Amstenrade is
Anna Hoen moniale te Nivelles (3). Leden
van het geslacht Hoen van den Broek komen regelmatig voor in de
oorkonden als ridder (4).
________ (1)
Habets, Leenen Valkenburg, o.c. 1885, p. 250. (2) Slanghen,
o.c., p. 149-154. Zie ook: A. Steffens, Bijdragen tot de
geschiedenis van Asselt en Swalmen, in: PSHAL, 31(1894) ,p. 269-358,
p. 353-354. (3) Zie noot 1. (4) Franquinet, nr. 59, 62, 91
etc.
45. Hoen van Herhoensbroek,
Elisabeth, 1538, (+ 1579?) (Honnen van Herhoensbroeck) In 1538 bekent jonkheer
Roelman Hoen van Herhoensbroek, gehuwd met Elsbet van Hulsberg
genaamd Schaloen, dat hij zijn wettige dochters Maria en Elisabeth
in het klooster van Sint Gerlach heeft ondergebracht. Voor hun
levensonderhoud ("hoens lyffs noitduerft") schenkt hij ten behoeve
van zijn dochter Maria een jaarrente van 9 bescheiden goudgulden of
goederen met eenzelfde Waarde, en ten behoeve van zijn dochter
Elisabeth een jaarrente van 11 bescheiden goudgulden of goederen met
eenzelfde waarde. Deze renten zullen beide dochters houden voor zo
lang zij zullen leven en niet langer. De jaarrenten voor Maria en
Elisabeth worden de proost van het klooster overhandigd "alles zo
urbar ende behouff des ganssen convens ende proistier zo synt
gerlach". De jaarrenten worden gegeven onder voorwaarde dat
Elisabeth haar professie zal doen en dat als de twee dochters in het
klooster zullen blijven, zij zijn uitgeboedeld van alle erfgoederen
van Roelman en zijn echtgenote (1). Volgens
Slanghen hebben Roelman Hoen, heer van Beverts, mede-eigenaar van
Broecke, + voor 1563, en Elisabeth van Hulsberg genaamd Schaloen de
volgende kinderen: Johan, heer te Beverts en mede-eigenaar van
Broecke, huwt Maria Huyn van Amstenrade; Reinier, ridder 1589, +
1621 huwt twee maal; Rolman, 1529 ongehuwd gestorven ca. 1595
(2). Slanghen noemt Maria en Elisabeth
niet. Volgens Philippens huwen Elisabeth van Hulsberg gen.
Schaloen en Roland Hoen Van der Lippe, heer te Beverts, in 1521
(3). Mocht dit juist zijn, dan zijn
Maria en Elisabeth bij hun intrede maximaal 16 jaar oud geweest,
waarschijnlijk jonger (4). Elisabeth Hoen wordt op 21 augustus in het necrologium
herdacht (5).
________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 115. (2) Slanghen o.c., p.
169-172. (3) Philippens, Hulsberg genaamd Schaloen, o.c., p. 12.
(4) Als men er van uitgaat dat zij beiden in het eerste jaar na
het huwelijk zijn geboren; hetgeen overigens niet erg waarschijnlijk
is. (5) Necrol. HSG; zie ook onder Catharina van
Amstenrade.
46. Hoen van Herhoensbroek,
Maria, 1538, (+ 1579?) (Zie Elisabeth Hoen van Herhoensbroeck). Zij is
zuster van Elisabeth, moniale te Sint Gerlach. Ook zij wordt op 21
augustus in het necrologium herdacht (1). ________ (1) Necrol., HSG.
47. Honnis (= Hoen?), Catharina
van, 1364 - 1389 (Hoenis, Honys, Horis) In 1364 en 1375 komt zij voor
als subpriorin (1) en als
priorin in 1381 (2) en 1389
(3). ________ (1) Franquinet, no. 51, 64; Haas,
inv. no.159, reg. no. 51; inv. no. 86, reg. no. 67. (2) RAL,
AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 214, 349-352. (3) Franquinet, no.
85; Haas, inv. no.80, reg. no. 89.
48. Horion, Agnes van, (1520),
1548-1558 Volgens Habets zijn er te Sint Gerlach 4 monialen met de
naam Agnes van Horion. Een van hen is de dochter van Herman en Agnes
van Warfusee en moniale in 1520 (1). Herman van Horion, heer te Rummen en Agnes van
Warfusee, vrouwe van Hartelsteyn en Villeartshof te Sibbe, hebben
een dochter Philippa, die Gerard van Goir, schout te Maastricht
heeft gehuwd en die in 1537 wordt beleend met Hartelsteyn en
Villaertshof. Rond 1540 hertrouwt Philippa Jan Cluth (2). Mogelijk is Agnes dus een zus van Philippa. In
een afschrift van een oorkonde uit 1548 wordt onder andere een Agnes
van Horion 'die alde' genoemd als moniale (3). Dit veronderstelt dat er ook nog een jongere Agnes van
Horion in het klooster is. In 1558 is Agnes van Horion aanwezig bij
de toewijzing van een beneficie (4). In het necrologium wordt Agnes herdacht op 23 juni
(5). Ene Willem van Horion komt
voor als ridder, en later komen leden van dat geslacht voor als
ridders, burgemeester van Luik (6). ________ (1) Habets, 1869, p. 178 noot 1. (2) Habets, Leenen
Valkenburg, 1884, p. 407. (3) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no.
216, 355-357. (4) Juten, Beneficiënlijsten, o.c., p. 56-57.
(5) Habets, 1869, p. 178. (6) L. de Crassier, Comté de
Hornes - Cour féodale et nouvelles seigneuries, in: PSHAL, 65(1929),
p. 315-449, p. 407.
49. Horion, Agnes van, (1540),
1548 Volgens
Habets is een andere Agnes van Horion dochter van Herman en Masping
van Cortenbach, moniale te Sint Gerlach in 1540 (1). Dat er een tweede Agnes van Horion in het
klooster non is geweest wordt waarschijnlijk omdat in 1548 een Agnes
van Horion 'die alde' optreedt (zie Agnes van Horion); dit
veronderstelt een jongere met dezelfde naam. Een derde Agnes van
Horion zou dochter zijn van Willem en Agnes van der Aa en een
vierde, dochter van Herman en Elisabeth van den Bosch, aldus Habets
(2). Of er nog twee dames met deze naam
moniale zijn geweest te Sint Gerlach en wanneer is niet bekend.
Volgens een aantekening uit het necrologium is Agnes dochter van
Herman en Elisabeth van den Bosch een nicht van Agnes, dochter van
Willem en Agnes van der Aa (3).
________ (1)
Habets, 1869, p. 178, noot 1. (2) Ibid. (3) Necrol. HSG,
aantekening bij 12 en 13 oktober.
50. Horrich, Maria van,
1461 In 1461
sluiten Arnold van Bocholz en Eva van Horrich een huwelijkscontract,
waarbij tegelijkertijd een erfdeling plaatsvindt van de goederen van
Eva's ouders, Gelis van Horrich en Elisabeth van Brede. Eva krijgt
als huwelijksmedegave het hof te Kessel-Eyck, dat haar moeder heeft
meegebracht ten huwelijk, en dat een leen is van het klooster
Bilsen. Elisabeth, hun tweede dochter, die "oeck weltlich bliven
sall", krijgt als zij huwt het hof en erfgoed ten Haestemzede met
rechten en toebehoor. De andere drie dochters, alle drie
religieuzen, zijn uitgeboedeld van de ouderlijke erfgoederen.
Margaretha en Heilwig, kanunnikessen te Susteren, ontvangen hun
leven lang 11 par koren en 16 malder rogge jaarrente. Maria, "onsse
dochter cloesterjonffer tot sente Gerlich", ontvangt haar leven lang
een erfrente van 12 par koren en 12 kapoenen. Deze jaarrenten zullen
de drie monialen op elkaar vererven en uiteindelijk zullen deze
renten terugkomen "dar dat her commen is" . Als Elisabeth of Eva
sterven zonder wettige erfgenamen dan keren de erfgoederen terug
naar de ouders of naar de levende gehuwde dochter maar niet naar de
drie dochters in de kloosters. Eva zal na de dood van haar ouders
het huis Van der Bruggen ontvangen en Elisabeth het huis en erfgoed
te Roermond. Pas als zowel de ouders als Eva en Elisabeth zijn
overleden zonder wettige nakomelingen zullen de overige dochters
delen in het erfgoed (1).
Elisabeth huwt na 1461 Willem van Friernershem (2). ________ (1) Fahne, Bocholz, o.c. Bd.2, afd. 3, no. 52.
(2) E. Rosenkrantz, Bijdrage tot de geschiedenis van de graven
van Kessel, in: De Maasgouw, (1897), p. 83.
51. Houthem, Agnes van, 1458
(Zie Elisabeth
van Houthem) Zus van Elisabeth van Houthem, moniale te Sint
Gerlach.
52. Houthem, Aleid van,
(1471-1492 of 1505-1545) (Houtheim, Houtheyin) Volgens Franquinet is zij
vermoedelijk priorin geweest tussen 1465 en 1567 (1). Echter, Margriet van der Straten is priorin
in 1471, Catharina van Ulestraten tussen 1492 en 1505 en Isabella
van Zievel tussen 1545 en 1579. Aleid van Houthem wordt op 19
september als 'priorissa nostrae' in het necrologium herdacht
(2). Het geslacht Van Holthem is een
ministerialengeslacht (3). Ene
Johannes van Hoitheym komt voor als schout van Meerssen (4). ________ (1) Franquinet, p. 276, p. 278. (2) Habets,
1869, p. 192. (3) Van Winter, All, 28. (4) Franquinet, no.
40.
53. Houthem, Elisabeth van,
1458 Het
klooster bekent in 1458 schuldig te zijn aan Agnes en Elisabeth van
Houthem, zussen en monialen te Sint Gerlach, een lijftocht van 1 mud
rogge jaarlijks hun leven lang te betalen. Als de een overlijdt zal
de ander deze rente behouden, die uiteindelijk zal terugkeren in
bezit van het klooster (1). ________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 110; Franquinet no. 127; Haas, inv.
no.110, reg. no. 132.
54. Houthem, Ida van,
1422-1437 In
1422 schenkt Ida van Houthem een jaarrente van 12 vaten rogge ten
behoeve van het altaar van St. Gielis in de kloosterkerk
(1)In 1426 blijkt dat Ida al eerder 1,5
bunder land in erfpacht heeft gegeven voor 12 vaten rogge
(2). Uit een afschrift van een
oorkonde van 1437 blijkt dat Ida "in der tijdt priorisse des
goidshuys" van Sint Gerlach een goed voor 1 mud rogge jaarrente
heeft verpacht in 1431. Het is niet duidelijk of Ida al in 1431
priorin van het klooster is geweest. Zij draagt dit goed nu op aan
het klooster ten behoeve van de nagedachtenis aan haar vader,
moeder, zus en broer en zichzelf. Het mud rogge zal jaarlijks
verdeeld moeten worden onder de monialen en kapelanen van het
klooster (3).
________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 140, 209-210. (2)
Franquinet, no. 109; Haas, inv. no.107, reg no. 113. (3) RAL,
AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 232, 379-381.
55. Houthem, Jutta van, (1375),
1389, (1394) Jutta van Houthem, dochter van wijlen Wijnand van
Houthem, koopt in 1375 14 bunder land en renten van 20 schellingen
oude groot, 9 penningen en 12 kapoenen (1). Of zij dan al moniale te Sint Gerlach is, is onduidelijk,
In 1389 schenkt zij bovengemelde jaarrenten en goederen die zij
'inder vortijt' heeft gekocht, aan het klooster te Houthem "tot
orber ende behuef des gemeynen convents" (2). In 1394 ontstaat een geschil tussen het klooster en Jan
Roessen van Printhagen over deze door Jutta geschonken goederen, dat
ten gunste van het klooster wordt beslecht (3). Of Jutta toen nog heeft geleefd, is niet duidelijk.
Jutta wordt op 22 mei in het necrologium herdacht (4). ________ (1) Franquinet, no. 66; Haas, inv. no.80, reg.
no. 66, 68, 70. (2) Franquinet, no. 85; Haas, inv. no.80, reg.
no. 89. (3) Franquinet, no. 88; Haas, inv. no.80, reg. no. 92.
(4) Habets 1869, p. 173.
56. Hulsberg, Agnes van, (1471)
(Hulsbergh,
Hulsberch) Volgens Philippens is Agnes van Hulsberg in 1471
moniale te Sint Gerlach en zuster van de priorin Mechtild van
Hulsberg. Echter haar afstamming en de datum van haar aanwezigheid
worden niet overtuigend aangetoond (1). Ene Agnes van Hulsberg geheten Schluyn 'sororis
nostrae' wordt wel herdacht in het necrologium (2). Zij is dus wel moniale geweest, maar
onduidelijk is wanneer precies. Leden van het geslacht Van
Hulsberg komen in de 14de en de 15de eeuw regelmatig voor als ridder
en knaap van wapenen (3). ________ (1) Philippens. o.c., p. 29, p. 32, p. 33 ev., p. 51
(stamboom). Volgens de ene versie zou zij dochter van Renier van
Hulsberg gen. Schaloen zijn en van Mechtilde van Edelbampt. Hun
kinderen zijn: Liebrecht huwt Nechtilde Huyn van Amstenrade, Gerard
huwt Sophia Proenen, Johan huwt Joanna Berwouts, Maria huwt Daniel
van Nunhem, Agnes moniale te Sint Gerlach 1471, Mechtild priorin
Sint Gerlach in 1479; Ida en Reneer. In de stamboom noemt hij hen
echter dochters van Johan van Hulsberg en hebben zij een broer
Renier die Maria Bottart huwt. Ook geeft Philippens nog een derde
versie van de familie van Agnes (p. 31-32), waarin Mechtild als zus
niet genoemd wordt. (2) Habets, 1869, p. 180, 11 juli. (3)
Franquinet. no. 38, 89, 92, 94 etc.
57. Hulsberg, Aleid van, 1358 -
1375, + in/voor 1385 In 1358 schenkt Agnes van Beechoven, abdis van het
kapittel te Susteren haar drie nichtjes te Sint Gerlach Catharina,
Aleid en Gertrud ieder enige kleding (1). In 1375 vraagt Heilwig van Beechoven, zus van de
bovengenoemde Agnes van Beechoven en religieuze te Keulen, de abdis
van Thorn het goed te Papenhoven, welke zij van de abdis in leen
heeft aan haar nichtjes Gertrud en Aleid van Hulsberg, jonkvrouwen
te Sint Gerlach in leen te geven (2). In 1385 doet Gertrud van Hulsberg, moniale te Sint
Gerlach, afstand van het goed de Struversgracht, welke zij van haar
neef heeft ontvangen, ten behoeve van het klooster voor jaargetijden
van haar overleden zuster Aleid en haarzelf (3). Aleid wordt op 4 september in het necrologium als
weldoenster van het klooster herdacht (4). Volgens Philippens hebben Gertrud en Aleid een broer
Arnold, gehuwd met Greta van den Eschen en een zus die huwt met ene
Heijse (5).
________ (1) RAL, Archief van het kapittel van Sint Salvator te
Susteren, inv. no. 17. (2) Habets, Archieven kapittel Thorn,
o.c., no. 260; RAL, Archief van het kapittel van Thorn I, inv. no.
260. (3) Franquinet, no. 82; Haas, inv. no.165, reg. no. 86;
gepubliceerd in Philippens, Van Hulsberg genaamd Schaloen, o.c., p.
3. (4) Habets, 1869, p. 189. (5) Philippens, Van Hulsberg
genaamd Schaloen, o.c., p. 2-3, p. 6, p. 51.
58. (Hulsberg), Catharina van,
1358 Zij
ontvangt bij testament van Agnes van Beechoven, abdis van Susteren,
haar tante of nicht, samen met Gertrud en Aleid van Hulsberg,
eveneens monialen te Sint Gerlach, enige kleding (1). Naar alle waarschijnlijkheid sterft zij
voor 1375, want in de oorkonde waarin Heilwig van Beechoven haar
nichtjes te Sint Gerlach een leen overdraagt wordt zij niet genoemd
(2). Het is niet per se
noodzakelijk dat zij ook een zus is van Aleid en Gertrud. Zij is wel
een nicht van hen. ________ (1) RAL, Archief kapittel Sint Salvator
Susteren, inv. no. 17. (2) Habets, Archieven kapittel Thorn, no.
260.
59. Hulsberg, Gertrud van, 1358
- 1385, (+ voor 1415) Zij is zus van de moniale Aleid van Hulsberg en mogelijk
ook van Catharina (van Hulsberg) en ontvangt in 1358 enige kleding
van Agnes van Beechoven en in 1375 van Heilwig, zuster van de
laatste, een leen samen met Aleid (zie Aleid). In 1379 doet
Anton van Heijse afstand van zijn goed De Struversgracht ten behoeve
van Gertrud van Hulsberg. Zij ontvangt dit goed nu in leen van de
proost van Meerssen (1). Dit goed
schenkt zij in 1385 aan het klooster ten behoeve van de jaargetijden
van haar overleden zuster Aleid en haarzelf (2). In 1415 verklaart Reinard van Hulsberg geen recht te
doen laten gelden op dit goed, welke in bezit is van het klooster
(3). Vermoedelijk is dan Gertrud al
overleden en hebben familieleden gemeend recht te hebben op het
oorspronkelijke familiebezit, De Struversgracht, een versterkte
hoeve, is het oorspronkelijke stamgoed geweest van de familie Van
Hulsberg (4). Volgens
Habets heeft de hoeve een omvang gehad van 38-40 bunder (5). Gertrud wordt op 28 juni in het
necrologium herdacht. Het klooster ontvangt van haar onder meer 3
morgen voor ornamenten in de kerk (6). ________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 115, 172. (2)
Franquinet no. 82; Haas, inv. no.165, reg no. 86. (3)
Franquinet, no. 94; Haas, inv. no. 165 reg. no. 98. (4)
Philippens, Van Hulsberg genaamd Schaloen, o.c., p, 1-2. (5)
Habets, Leenen Valkenburg, 1885, p. 145. (6) Habets 1869, p.
179.
60. Hulsberg, Mechtild van,
(1471-1492 of 1505-1545, 1479) Zie voor de datering ook Aleid van Houthem.
Mechtild is priorin. Volgens Philippens leeft zij in 1479 en zou zij
zus van Agnes van Hulsberg eveneens moniale te Sint Gerlach, zijn.
De afstamming is echter onduidelijk (1). ________ (1) Zie hiervoor onder Agnes van Hulsberg, noot 1.
61. Kenswilre, Anna van,
(1417), 1418 (Kintzweiler) In 1418 protesteren Anna van Kenswilre,
die ziek op bed ligt, en Johanna van Retersbeke tegen een vonnis,
dat de abt van Prémontré over hen heeft uitgesproken. Zij gaan in
hoger beroep bij de paus. Waarop het vonnis betrekking heeft is
onduidelijk (1). Volgens
Habets betreft het een geschil uit 1417 tussen proost Rinckart en
Anna. Zij zou het klooster hebben verlaten en te Maastricht zijn
gaan wonen. Hij geeft hiervoor echter geen bronverwijzing
(2). Anna van Kenswilre wordt op 25
augustus herdacht in het necrologium (3). Ene Winricus van Kenswilre geheten van Bettendorp komt
als 'famulus' en 'armiger' voor. Ene Johan Slabbert van Kijflswijlre
komt als ridder voor (4). ________ (1) Franquinet, no. 101; Haas inv. no.12, reg no. 105.
(2) Habets, 1869, p. 103. (3) Ibid., p. 188. (4) M.J.
Wolters, Recherches sur l 'ancien comté de Gronsveld et sur les
anciennes seiqneuries d'Elsloo et de Randenraedt, Gand 1854, p. 229,
p. 235 (no. 56); RAGld., Archief van de heren en graven van
Culemborg, inv. no. 1371, fol. 1r-2v.
62. Kenterken, Jutta,
1289 Godefried
Kenterken, schepen van Maastricht, van vrije stand (libere
conditionis) sterft zonder kinderen en zonder een beschikking te
hebben gemaakt over zijn goederen. Zijn gehuwde zus, Oda, weigert de
door hem nagelaten goederen te delen met haar zus Jutta, moniale te
Houthem Sint Gerlach. Oda meent op grond van het gewoonterecht, dat
de goederen vervallen aan diegenen die 'in de wereld' zijn gebleven.
Het klooster bestrijdt dit. Op grond van een pauselijke toestemming
mag het klooster die goederen ontvangen, welke de ingetredenen
zouden ontvangen volgens het geldende erfrecht als zij in de wereld
zouden zijn gebleven. Oda en haar echtgenoot Johan van Mere worden
door de officiaal van Luik gedwongen tot een verdeling van de
goederen. Het klooster ontvangt de helft van de nalatenschap van
Godefried Kenterken (1). ________ (1) Franquinet, no. 25; Haas, inv. no.98 reg. no.
26.
63. Koesseler, Eva van,
1466 In 1466
worden de goederen van wijlen Johan van Koesseler onder zijn
kinderen verdeeld. Stasse van Koesseler, Gerard van Koesseler en hun
zwagers Arnold van Prenthagen en Johan Beck, als mombers van hun
echtgenotes Mynte en Irmgard van Koesseler, komen tot de volgende
verdeling: Stasse ontvangt als zijn kindsdeel het erf en goed te
Koesseler met de goederen te Vriedenaldenhoeven en te Pattern over
de Ruyren met de pacht van de molen te Broek en bijbehorende gelden
en roerende goederen. Bovendien ontvangt hij nog een jaarrente van
10 malder rogge uit de goederen te Stayen. Gerard ontvangt als
kindsdeel het goed te Koerentzich met toebehoor en de bijbehorende
roerende en onroerende goederen, het gehele goed van Houthem met
toebehoor onder voorwaarde dat Gerart aan zijn zuster Eva, moniale
te Sint Gerlach, jaarlijks een lijfrente zal geven waarop zij recht
heeft. Gerard ontvangt verder het goed te Stayen met toebehoor, met
uitzondering van de 10 malder rogge die aan Stasse zijn verschreven.
Bovendien ontvangt hij nog de tiende te Scharpeseele. Arnold van
Prenthagen ontvangt als momber van Mynte als kindsdeel het goed te
Rivieren en het erf en goed te Havert met gelden en toebehoor.
Johan Beck ontvangt als momber van Irigard het erf en goed te
Scherwyer met gelden en toebehoor. Van afbetaling van eventuele
schulden van wijlen Johan van Koesseler wordt hij ontlast
(1). ________ (1) Franquinet, no. 129; Haas inv.
no.111, reg. no. 134.
64. Lemmole, Catharina van,
1315 (Lemmoel,
Limmail) Catharina, dochter van Lambert van Lemmole, moniale te
Sint Gerlach heeft in 1315 twee bunder land gekocht waarvan
jaarlijks ten behoeve van de pitancie en missen in het klooster een
rente van 6 brabantse schellingen op het kroningsfeest en een rente
van 5 brabantse schellingen op het feest van de onbevlekte
ontvangenis wordt geschonken (1). Lambert
van Lemmole, man van wapen, zoon van Lambert van Lemmole en
Margariete, Leon van Lemmole, ridder, broer van Lambert, komen voor
in 1347 (2). Deze personen worden ook alle
vier in het necrologium herdacht (3). Zijn dit misschien de ouders en broers van Catharina?
Ene Renerus van Lemmole komt voor als getuige voor Beatrix,
vrouwe van Valkenburg (4). ________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 85, 131 (2)
Franquinet, no. 43. (3) Habets 1869, p. 181, 13 juli; p. 182, 18
juli en 22 juli; p. 177 13 juni. (4) Franquinet, no. 2.
65. Linsenich, Agnes, 1574, ( +
ca. 1579?) Volgens Vrijdag, die zijn genealogie op onder meer
schepen- en leenregisters baseert, is zij dochter van Adam van
Linsenich, 1552, en Maria van Birgelen. Hun kinderen zijn: Maria
1572-1608; Cornelis, 1548-1551; Catharina, 1587; Willem, 1586-1605;
Vijt of Vieth, 1572; Jan, 1551-1605; en Agnes van Linsenich,
"cloisterjoffrouwe ende conventskind des goetshuys tot sindt
Gerlich" in 1574 (1). Zij
wordt op 21 augustus herdacht in het necrologium en sterft
vermoedelijk in 1579 (2) . Ene
Willem van Lynsenich komt voor als ridder en richter. Volgens
Vrijdag is Van Linsenich een adellijke familie uit Bornheini
(3)_______ (1) E.C.M.H. Vrijdag, Bijdrage tot de
genealogie van het geslacht Linzenich, in: De Limburgse Leeuw,
2(1953) ,p. 208-210, p. 209. (2) Habets, 1869, p. 187, zie onder
Catharina van Amstenrade. (3) Habets, Heerlijkheid Nuth, o.c,
oork. no. 13, 178; Vrijdag, Linzenich, o.c., p. 208.
66. Margaretha (van
Stercbeeke?), 1272 Margaretha, dochter van Walter en Oda van Stercbeeke,
moniale te Sint Gerlach, koopt 6 bunder land ten behoeve van het
klooster; 12 luikse schellingen ten behoeve van de pitancie op het
feest van de heilige Catharina, Johannes en Nicolaas; een halve mud
rogge jaarlijks voor de jaargetijde van Mechtild, 'domine de
Berges'; 3 morgen land ten behoeve van de jaargetijden van haar
ouders; een halve bunder land ten behoeve van een lamp in de kerk en
een halve mud rogge ten behoeve van een lamp boven het koor in het
klooster (1).
________ (1)
RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 76, 122-123.
67. Mont de Aguis, Mabilia,
1366-1378
(Mouts de Aquis, de Aquis). Familie Monthenaken? In 1366
ontvangt Mabilia, dochter van wijlen Willem Mont de Aquis, ridder,
een jaarrente van 10 luikse schellingen (1). In 1378 komt Billa Mouts de Aquis als priorin voor
(2). Verschillende leden van de
familie Monthenaken komen als schepenen voor (3). ________ (1) Franquinet, no. 53; Haas, inv. no.101, reg. no. 53;
tevens komt zij voor in 1375, zie Franquinet no. 64; Haas, inv.
no.86, reg no. 67. (2) Franquinet no. 71; Haas, inv. no.174,
reg. no. 74. (3) Franquinet, no. 21, 53, 119.
68. Muederstorp, Elisabeth van,
1364
(Moersdorp) In 1364 koopt zij een jaarrente van 3 mud of 24
vaten rogge. Met verlof van de prelaat heeft zij deze rente gekocht
van haar eigen geld. Zij schenkt deze rente aan het klooster onder
voorwaarde dat 12 vaten rogge zullen dienen voor een lamp en de
overige 12 vaten zullen worden verdeeld onder de proost en de
monialen voor het feest van alle heiligen (1). Op 15 juni wordt Elisabeth van Muederstorp herdacht in
het necrologium (2).
________ (1) Franquinet, no. 52; Haas, inv. no.100 reg. no. 52.
(2) Habets 1869, p. 177.
69. Nuth, Elisabeth van,
(1471-1492 of 1505-1545) (1) Zij is
priorin en wordt op 27 juni herdacht in het necrologium (2). Ene Adam van Nuth komt als ridder voor
(3). ________ (1) Zie hiervoor bij Aleid van
Houthem. (2) Habets, 1869, p. 178. (3) Peeters, Heerlijkheid
Wijnandsrade, o.c., p. 396.
70. Ophem, Agnes van, 1303
In 1303 maakt
Adam van Ophem, man van wapen, zijn testament. Hij bestemt 15 luikse
mark voor de afbetaling van zijn schulden. De O.L.V. kerk in
Maastricht krijgt jaarlijks een mark, en de monialen te Sint Gerlach
jaarlijks een mark voor zijn jaargetijde. Iedere koorkapelaan van de
O.L.V. kerk te Maastricht ontvangt een 'tercenale'. Zijn zus Aleid,
weduwe van ridder Dirk van Elen, ontvangt 10 luikse marken ineens.
Aan zijn 'vleselijke' zussen ("sororibus meis carnalibus") Agnes,
moniale te Sint Gerlach, Catharina, moniale te Dalheim, en
Elisabeth, moniale te Hocht, geeft hij ieder een jaarrente van 1
mark, onder voorwaarde dat deze rente na hun dood niet aan de
kloosters komen, maar aan de naaste erfgenamen. Johan van Susteren,
kapelaan van de O.L.V. kerk ontvangt 40 luikse schellingen. Tot
uitvoerders van zijn testament benoemt hij onder andere zijn
'vleselijke' broer (" fratrum meum carnale") Arnold van Ophem
(1). Volgens Fahne is Van Ophem een
Guliks geslacht (2). Leden
van dit geslacht komen ook als schepenen voor (3). ________ (1)
Franquinet, no. 30; Haas inv. no.155, reg. no. 31. (2) Fahne,
Geschichte der Cölnischen, Jülischen und Bergischen Geschlechter,
o.c., dl. 2, p. 109. (3) Franquinet, no. 104; Haas, reg. no.
133.
71. Passart, Aleid, 1548-1556,
(+ ca. 1579?) Catharina Passart, weduwe van jonker Goessen Passart,
draagt in 1548 aan haar zoon Willem en dochter Mechtild een
jaarrente over van 12 malder rogge, welke Willem met goedkeuring van
zijn zus Mechtild en zijn nog onmondige broers en zussen schenkt aan
het klooster van Sint Gerlach, voor zo lang Aleid Passart daar zal
leven, en niet langer (1). In 1556
laat Mechtild van Amstenrade 1 goudgulden na aan de dochter van
Catharina Passart haar nicht, welke dochter moniale in het klooster
van Sint Gerlach is (2). Meid
wordt herdacht in het necrologium op 21 augustus en overlijdt
vermoedelijk in 1579 (3). Ene
jonker Willem Passart voor als poorter van Maastricht (4). ________ (1) Franquinet no. 151; Haas inv. no.116.
(2) Habets, Leenen Valkenburg, o.c., 1885, p. 250. (3)
Habets, 1869, p. 187, zie ook Catharina van Amstenrade. (4)
Franquinet, no. 141.
72. Retersbeke, Johanna van,
1394 (1) -
1442 (Retersbeck) In 1418 verklaart Johanna van Retersbeke
in beroep te zullen gaan tegen het vonnis, welke de abt van
Prémontré over haar en haar medezuster Anna van Kenswilre heeft
uitgesproken (2). In 1442
koopt zij een jaarrente van 12 vaten rogge, welke zij schenkt aan
het klooster ten behoeve van een erfenis ter ere van het H.
Sacrament op het altaar van het H. Bloed (3). Leden van het geslacht Van Retersbeke komen voor als
burgers van Maastricht, ridder en man van wapenen (4). ________ (1) Franquinet, no. 88; Haas inv. no. 81, reg.
no. 92. (2) Franquinet, no. 101; Haas, inv. no.12, reg. no. 105.
(3) Franquinet, no. 112; Haas, inv. no.168, reg. no. 116.
(4) Franquinet, no. 22, 23, 44, 70.
73. Riveren, Catharina van,
1364-1375
(1) Zij is priorin en wordt op 10
oktober herdacht in het necrologium (2). Ene Henrix van Ryvieren komt voor als knape van wapenen
(3). ________ (1) Franquinet, no. 51, 64; Haas,
inv.. no. 159, reg. no. 51; inv. no. 86, reg. no. 67. (2) Habets
1869, p. 196. (3) P. Doppler, Schepenbrieven van het kapittel
van O.L. Vrouwe te Maestricht in: PSHAL, 62(1926),p. 247-360, p.
269- 270, no. 308.
74. Schaesberg, Aleid van,
1394 (1) (Scoesberch, Schoitzberg, Schaefsberg)
In het necrologium wordt zij op 4 juni herdacht (2). Volgens Fahne is Van Schaesberg een
edelvrij geslacht. In de oorkonden komen leden van dit geslacht voor
als ridder (3).
________ (1) Franquinet, 88; Haas inv. no.81, reg. no. 92. (2)
Habets 1869, p. 175. (3) Fahne, Geschichte der Cölnischen,
Jülischen und Bergischen Geschlechter, o.c., dl. 1, p. 376;
Franquinet, no. 83; Peters, Geschichte von Schaesberg, o.c., p.
9.
75. Schaesberg, Catharina van,
1380-1383 Willem van Schaesberg heeft 1,5 bunder land in erfpacht
gegeven voor 12 vaten rogge en 4 penningen jaarrente, welke hij in
1380 ten behoeve van zijn zus Catharina, moniale te Sint Gerlach
heeft afgestaan, Van deze 1,5 bunder moet zij wel jaarlijks 18
schellingen betalen aan Helsze van Retersbeek, moniale te
Reichenstein (1). In 1383
geeft Catharina deze 1,5 bunder land in erfpacht aan Johan Buseman
van Bensenrode voor 12 vaten rogge jaarrente. Het land is belast met
18 schellingen voor Heinrich van der Stroissen (2). Catharina wordt op 31 augustus herdacht in
het necrologium (3).
________ (1) Franquinet, no. 72; Haas, inv. no.104, reg. no. 76.
(2) Franquinet, no. 79; Haas, inv. no.104, reg. no. 83. (3)
Habets 1869, p. 189.
76. Schaloen, Anna van, 1545 -
1548 (1) (Schaluyne, Sloen) Zij is kelnerin.
Volgens Philippens is zij vermoedelijk een zus van Johan van
Hulsberg, Indien dit juist is, dan zou zij ook nog een zuster
hebben, Maria, gehuwd met Adam van Hochkirchen (2). Ene Van Schaloen komt als ridder voor
(3). ________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr.
no. 185, 299-302; afschr, no. 216, 355-357. (2) Philippens,
Hulsberg genaamd Schaloen, o.c., p. 15, uit de stamboom blijkt dat
niet, daar wordt alleen de zus Maria genoemd, zie p, 51. (3)
RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr, no. 140, 209-210.
77. Schinnen (?), Catharina
van, 1288 (Schynne) In 1288 maakt Goblio van Schinnen, kannunik
van de St. Pieter te Luik zijn testament. Hij vermaakt onder meer
zijn nicht Catharina, moniale te Sint Gerlach, 1 mark sterlingen, 1
mud rogge jaarlijks welke na haar dood aan het klooster zullen
komen. Verder ontvangt zij nog 20 (28) kapoenen en 28 penningen
sterlingen jaarrenten eveneens na haar dood te komen aan het
klooster voor de pitancie (1). Verder
ontvangt zij nog volgens het afschrift een van zijn 'lectis' bij
Hegge (2). In het necrologium wordt
Catharina van Schinnen op 6 oktober herdacht als weldoenster
(3). Van Schinnen is een edelvrij
geslacht (4).
________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr, no. 91, 137-139;
Franquinet, no. 24; Haas, inv. no.96, reg. no, 25. (2) RAL,
AHSG, inv. no. 1, afschr, no. 91, (3) Habets, 1869, p. 195.
(4) Van Winter, C, 33; Peters, Geschichte von Schaesberg, o.c,
p. 9, noot 1.
78. Severen, Catharina van,
1376 (1) ________ (1) Franquinet, 68; Haas inv. no.173, reg. no. 71.
(79. (Spabeek), N. van,
1288) (Spabeke)
In zijn testament van 1288 verlangt Goblio van Schinnen dat een
van de dochters van Godefried van Spabeek, in het klooster van Sint
Gerlach als moniale of als 'soror' wordt opgenomen. Ter
ondersteuning van haar intrede ("in subsidium sui introitus")
schenkt hij het klooster 5 mud koren en 1 mud tarwe. De dochter van
Godefried ontvangt verder nog voor zo lang zij zal leven 1 mark
sterlingen en 1 (7) mud rogge jaarrenten, welke na haar dood aan het
klooster zullen komen. Volgens het afschrift ontvangt zij nog een
'lectum' welke Goblio bezit te Hegge (1). Of een dochter van Godefried van Spabeek ook
daadwerkelijk is ingetreden in het klooster van Sint Gerlach, is
niet met zekerheid te zeggen. Indien dit wel het geval is geweest,
dan komt zij in ieder geval uit een gezin met minstens twee
dochters. Godefried van Spabeek, ridder, is een verwant van Goblio
van Schinnen (2).
________ (1) Franquinet, no. 24; Haas, inv. no. 96, reg. no. 25; RAL,
AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 91, 137-139. (2) Franquinet, no.
24.
80. Straten, Margaretha van
der, 1471 (Straeten, Stroeten). In 1471 verkoopt de proost aan
priorin Margartha van der Straeten 10 vaten rogge, welke juffer van
Cortenbach heeft nagelaten, als lijfrente (1). Margaretha van der Straeten komt niet voor in de lijst
van proosten en priorinnen die Franquinet heeft gepubliceerd.
Volgens deze lijst sterft ene Margaretha van der .... in 1465.
Habets noemt haar Margaretha van der Aa, die van 1402 tot 1465
priorin te Sint Gerlach zou zijn geweest (2). Gezien de overeenkomst tussen de voornaam en een
gedeelte van de familienaam, lijkt het aannemelijk dat met deze
Margaretha, Margaretha van der Straeten wordt bedoeld. Zij kan
echter niet van 1402 tot 1465 priorin zijn geweest. Dat zijn
namelijk: Gertrud van Boelsbeck (1418-1419 (1427)), Ida van
Cortenbach (voor 1471), en Ida van Houthem ((1431) 1437))
(3). De verimelding in het
handschrift dat ene Margaretha van der .... van 1402 tot 1465
priorin is geweest, is derhalve onjuist. Van der Straeten is een
Vlaams adellijk geslacht, voorkomend in de 11de eeuw. Een tak van
deze familie komt echter ook voor als ministerialen sedert de 13de
eeuw (4). ________ (1) RAL, AHSG, inv. no. 112; Haas,
inv. no.112, reg. no. 140. (2) Franquinet, p. 278. (3) Van
Winter, All, 56. (4) ...?
(81. Strijthagen, Margaretha
van, 1518) (Streithagen) Op verzoek van Willem van Strijtagen,
voogd van Valkenburg, worden zijn twee buitenechtelijke dochters,
Margaretha en Maria, gewettigd door Petrus Tulleman, die hiertoe is
gemachtigd door de keizer Frederik IV. Margaretha en Maria zijn
namelijk van plan hun leven door te brengen in een klooster, maar
hun buitenechtelijke geboorte vormt daarvoor een belemmering
(1). Of Margaretha en Maria ook
daadwerkelijk in het klooster van Sint Gerlach zijn ingetreden is
niet met zekerheid te zeggen. Wel komt een Margaretha Strijthagen
als werkzuster (convers) voor in het necrologium op 8 augustus
(2). Het is mogelijk dat deze de
dochter is geweest van Willem van Strijthagen. Misschien is de 'smet
op haar geboorte' toch nog een belemmering voor haar geweest om als
moniale te kunnen intreden in Sint Gerlach. Ene Conrad van
Strijthagen komt voor als ridder (3). Leden van de familie van Strijthagen, edelen in de
zestiende eeuw, komen voor als vrije rijksheer en bezitter van de
heerlijkheid Oud-Valkenburg en Schin op Geul (4). ________ (1) Franquinet, no. 143; Haas, inv. no.13. (2) Habets,
1869, p. 184-185. (3) Habets, Leenen Valkenburg, o.c., 1885, p.
7. (4) Franssen, Houding van de adel, o.c., p. 73-76.
(82. Strijthagen, Maria van,
1518) Zus van
Margaretha van Strijthagen (zie aldaar).
83. Sweertscheyde, Agnes,
1492-1505
(1) (Swertscheye, Swertsenburgh)
Zij komt voor als subpriorin. In 1501 schenkt Agnes
Sweertscheyde een jaarrente van 17 vaten rogge aan het klooster
(2). Volgens Habets wordt de
familie Swartsenburg ook wel Swertscheidt of Swertsteen genoemd
(3). In het necrologium wordt ene
Agnes Swertsteen, 'soror nostra' op 24 augustus herdacht. Zij heeft
heeft klooster veel nagelaten ten behoeve van jaargetijden voor
familie (4). Ene
Dirk Swertscheidt en andere leden van deze familie komen voor als
voogd van Sittard. Ene Godart Swertscheid komt voor als knape van
wapenen (5). Jansen betwijfelt overigens
dat het geslacht Swartsenberg of Swertsteen identiek is aan het
geslacht Swertscheid. ________ (1) RAL, AHSG, inv.. no. 1, afschr, no. 44, 69;
afschr. no. 162, 259-262. (2) Ibid., afschr., no. 163,
264-265.. (3) Habets, 1869, p. 181, noot 4. (4) Ibid., p.
188. (5) M. Jansen, Voogden van Sittard, in : De Maasgouw,
3(1881), p. 501-502.
84. Ulestraten, Catharina van,
1492-1505 (Uhlestraeten, Uijllenstroeten) Zij komt voor als
priorin in 1492 en 1505 (1). Ene
Walraven van Ulestraten komt voor als knape van wapenen (2). ________ (1)
RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr, no. 44, p. 69; afschr, no. 162,
259-262. (2) Franquinet, no. 109.
85. Wassenberg, Magdalena van,
1558 Zij is
aanwezig in 1558 bij de toewijzing van een beneficie (1). ________ (1) Juten, Beneficiënlijsten, o.c., p.
56-57.
86. Zievel, Catharina van, 1375
(1)
-1381 (Sievel,
Zvel, Tzevell, Tzeevel, Tzivel) Catharina koopt in 1381 een
jaarrente van 7 vaten rogge ten behoeve van het klooster voor de
nagedachtenis aan haar nicht Nese en haar 'vrienden' (2). Leden van het geslacht Zievel komen
regelmatig voor als ridder, als schout en burgemeester (3). ________ (1) Franquinet, no. 64; Haas, inv. no. 86, reg.
no. 67. (2) Franquinet, no. 74; Haas, inv. no.162, reg. no. 78.
(3) Franquinet, no. 75, 89, 104; Habets, 1869, p. 102;
Franquinet, Glanes Historigues o.c., p. 136.
87. Zievel, Catharina van, (1573) 1592
(1599) In 1592 komt zij voor als
subpriorin (1). Zij wordt op 7 juli in het necrologium herdacht;
volgens Habets leeft zij nog in 1599 (2). In 1573 maakt Lutgard van Zievel, abdis van het
kapittel te Susteren, haar testament. Haar zuster en twee nichtjes,
die allen moniale zijn te Sint Gerlach, worden in haar testament
genoemd. Haar twee nichtjes krijgen ieder eenmalig een daler
(3). Vermoedelijk zijn Catharina en
Maria (zie hieronder) van Zievel de nichtjes van Lutgard en is
Isabella van Zievel, priorin van Sint Gerlach haar zus. Dit lijkt
gezien de periode waarin de vrouwen te Sint Gerlach voorkomen, het
meest aannemelijk. Indien dit juist is, dan is Catharina mogelijk
ook zus van Maria. ________ (1) Franquinet, no. 167; Haas, inv. no.82.
(2) Habets, 1869, 180, noot 2. (3) RAL, Archief van het
kapittel van St. Salvator te Susteren, inv. no. 18, 1573.
88. Zievel, Isabella van,
1545-1573 (+ ca. 1579?) Zij komt voor als priorin van Sint Gerlach (1). Zij wordt op 21 augustus herdacht in het
necrologium (2). Zij
sterft vermoedelijk aan de pest in 1579. Volgens Habets sterft zij
in 1587, maar daar haar opvolgster reeds in 1581 als priorin
voorkomt, is het waarschijnlijker dat zij in 1579 - een datum die in
de lijst van proosten en priorinnen eveneens wordt genoemd - is
gestorven (3). Tevens
wordt zij op 26 augustus in het necrologium herdacht. Zij heeft voor
jaargetijden het klooster 100 brabantse gulden geschonken
(4). Vermoedelijk is zij een zus
van Lutgard van Zievel, abdis van het kapittel van St. Salvator te
Susteren. Dit lijkt gezien de periode waarin beide vrouwen voorkomen
het meest aannemelijk. Lutgard laat haar zus te Sint Gerlach een
kroon na, eenmalig te geven (5). Indien
de veronderstelling van deze verwantschap tussen Lutgard en Isabella
juist is, dan heeft lsabella de volgende broers en zussen: Hendrik;
een zus te Hoen (gehuwd); een zus te Brunssum (gehuwd); een zus te
Echt (gehuwd); Lutgard abdis te Susteren; een broer Diederik?; een
overleden zus, die gehuwd is geweest; een broer Jan, lid van de
Duitse orde; en mogelijk een zus geheten van Dremborn (6). Vermoedelijk is zij dus tante van
Catharina en Maria van Zievel, eveneens monialen te Sint Gerlach.
________ (1) Zij
komt voor in 1545, 1548, 1561, 1567 zie: RAL, AHSG, inv. no. 1,
afschr. no. 185, p. 299-302; afschr. no, 216, 355-57; afschr, no
243, 406-408; inv. no. 1138; ook: Franquinet, no. 156; Haas, inv.
no.113; Juten, Beneficiënlijsten, o.c., hier wordt zij Isabelle de
Cynck genoemd, hetgeen mij een vergissing lijkt. (2) Habets,
1869, p. l87 en 168 (3) Ibid., p. 187 en noot 2; Franquinet,
278-279. (4) Habets, 1869, p 188. (5) RAL, Archief van het
kapittel van St. Salvator te Susteren, inv. no. 18, 1573. (6)
Ibid;, en L. de Crassier, Ordre Teutonique. Histoire du Baillage des
vieux Joncs et de 12 Commanderies qui en dépendaient, in: PSHAL,
41(1905) p. 197-308, p. 254.
89. Zievel, Maria van, (1573),
1581-1606 Mogelijk is zij een van de twee nichtjes van Lutgard van
Zievel, beiden monialen te Sint Gerlach, die in 1573 bij testament
van Lutgard ieder een daler eenmalig ontvangen (1). Indien deze veronderstelde verwantschap
juist is, dan is zij zus van Catharina van Zievel, moniale te Sint
Gerlach en mogelijk ook een nicht van de priorin Isabella van
Zievel. Maria komt als priorin in de bronnen voor van 1581 tot
1606 (2). In 1596 worden haar goederen
ten behoeve van de Keulse bisschop aangeslagen voor 50 brabantse
gulden jaarlijks (3). Zij
wordt op 13 juli herdacht in het necrologium (4). ________ (1) RAL, Archief St. Salvator, inv. no. 18. (2)
Franquinet, no. 162, 167, 179, 180 (1581, 1592, 1606); Haas, inv no.
56, 82; RAL, AHSG, inv. no. 1, afschr. no. 229, p. 375-376 (1593).
(3) Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, 1925, 2de deel,
684-685 IX, no. 3, 4; Haas, inv. no.132. (4) Habets 1869, p.
181: 'Mariae de Tzevel, sororis nostrae' (?).).

|
©
Heemkundevereniging Houthem-St.
Gerlach |

|
|