Afgraving Geulhemergroeve


Tragisch dodelijk ongeval bij de Geulhemergroeve en de perikelen rondom de afgraving van de rotswand  

Fons Heijnens 

Het paradijselijke en door vele toeristen bezochte pittoreske Geulhem wordt op zaterdag 31 mei 1930 geconfronteerd met de gevaren van instortingen. 
Een groep van zo'n 20 Haarlemse scholieren is de grotten binnengedrongen, waarbij een van hen met zijn puntige wandelstok in het gewelf peutert en bedolven wordt onder een neervallende rotsblok. De ongelukkige scholier is op slag dood.

De rotswand tegenover de Geulhemermolen werd afgegraven

De opzichter der Mijnen is - blijkens zijn rapport aan de Hoofdingenieur der Mijnen te Maastricht (1) - die zaterdag omstreeks 11.45 uur in Geulhem aanwezig, waar zich een grote menigte, waaronder de burgemeester van Berg en Terblijt en verschillende marechaussees verzameld hebben. In gezelschap van de burgemeester begeeft hij zich naar de plek des onheils, een hol, waarschijnlijk een overblijfsel van een gang in de Geulhemergroeve, dat zich op een hoogte van ca. 5 meter boven de openbare weg op een afstand van ca. 50 meter van de Geulhemermolen bevindt.  Hij schrijft: "Langs een smallen trap in den rotswand is een hol bereikbaar, dat afgesloten kan worden door een deur en dienst doet als bergplaats voor stroo en hout. Vanuit deze ruimte komt men door een gang ter lengte van ca. 2 meter in een ruimte, ter oppervlak van omstreeks 4 x 4 meter, waarvan de wand aan de voorzijde ontbreekt en dus uitzicht geeft op het Geuldal. Deze laatste ruimte was ingestort. Onder een zware steen ca. 3000 kilo lag nog een der leerlingen bedolven, met zijn hoofd over den rand van den rotswand naar beneden hangend."

De opzichter, die betwijfelt of deze holen, waarvan er meerdere zijn ingericht als bergplaats, onder het rechtsgebied van het Staatstoezicht liggen, neemt maatregelen om het lijk te laten bergen. Hij verzoekt de burgemeester om drie arbeiders, voorzien van een domme kracht, beschikbaar te stellen om het rotsblok van het slachtoffer te verwijderen. Het lijk van de jonge man is reeds geborgen als de afdeling van het Rode Kruis uit Heerlen en enige mijnwerkers van de Oranje Nassau I in gezelschap van de bedrijfsingenieur en de hoofdopzichter per vrachtauto arriveren. 

De oorzaak van de instorting van het gewelf is volgens de opzichter te wijten aan het zeer slechte dak ("het eerst genoemde hol kan ook elk oogenblik instorten"), het gedreun van de voetstappen van de leerlingen en tevens de aanhoudende regen van de laatste dagen.

In een brief d.d. 14 juni 1930 aan de burgemeester van Berg en Terblijt (2) wijst de waarnemend hoofdingenieur der Mijnen - na een gezamenlijke inspectie - nog eens op de gevaarlijke toestand van de Geulhemer rotswoningen en van de rotswand langs de Geul, tussen het bruggetje bij de watermolen en de Geulbrug. Ook de officier van Justitie te Maastricht vindt de toestand uitermate gevaarlijk en heeft de burgemeester gevraagd onmiddellijk afdoende maatregelen te nemen door de gevaarlijke gedeelten te verwijderen en ervoor te zorgen "dat geen menschen, bezoekers, enz. ter plaatse mogen blijven staan, zoals thans bijna doorlopend geschiedt."

Het Staatstoezicht op de Mijnen is ingevolge het verzoek van de burgemeester bereid om een opzichter beschikbaar te stellen bij het eventueel weggraven en wegschieten van de deklagen en de wand van boven af. Volgens de waarnemend hoofdingenieur der Mijnen en de waarnemend officier van Justitie te Maastricht is het wellicht veiliger en goedkoper "indien door de Genie met een kanon, dat aan de overkant zou kunnen worden opgesteld, de reeds gescheurde pilaren, die het bovengedeelte van den wand dragen, worden weggeschoten, waarna van zelf het overhangend gedeelte met deklagen naar beneden komt en veilig opgeruimd kan worden."

Na het ongeval is het gevaarlijk gedeelte provisorisch opgeruimd en het gedeelte afgerasterd met prikkeldraad.

Dit ongelukkige voorval alsmede enkele kleinere instortingen jaren later, die het gevolg zijn van weersinvloeden, zijn redenen tot ongerustheid over de veiligheid ter plekke. Na deskundige adviezen van bevoegde instanties is dit voor de eigenaar van het gebied, de N.V. Limburgsche Waterleiding Mij, aanleiding om op 2 december 1937 het voornemen voor een plan voor afgraving van een gedeelte van de steile rotswand voor te leggen aan het Staatstoezicht op de Mijnen. (3)
Nog in december 1937 wordt een contract gesloten met de fa. Curfs om met de afgraving te beginnen op 1 januari 1938. Men begint dan met het afgraven van de steile rotswand, die uit een brokkelig en breekbaar gesteente bestaat. De afgraving zal zich uitstrekken over een lengte van ongeveer 150 meter en een breedte van ca. 50 meter. In een tijdsbestek van hoogstens vijf jaar zullen 290.000 tot 310.000 m3 mergel over een oppervlakte van ca. 8000 m2 worden afgegraven conform het bindende advies van het Staatstoezicht.

Deze snel aangevangen afgraving is een zaak, die de gemoederen danig bezig houdt en landelijk tot vlammende protesten van o.m. natuurliefhebbers aanleiding geeft, getuige de talrijke en emotionele ingezonden stukken in regionale en landelijke dagbladen en de vele redactionele artikelen. (4) Men vreest dat door deze afgraving het Limburgs landschapsschoon zal verdwijnen. 

Op 26 januari 1938 heeft daarom op uitnodiging van de commissaris der Koningin, tevens voorzitter van de Stichting Limburgs Landschap, een conferentie over de afgraving in Geulhem plaats, waarbij dertien betrokken partijen, instanties en deskundigen aanwezig zijn. 

De noodzaak van afgraving staat voor de partijen vast, maar het blijkt door de verschillende inzichten niet mogelijk om een gedetailleerd eind(afwerkings)plan te maken. (5) 

De door GS goedgekeurde afgravingen gaan inmiddels verder. Er wordt intussen behoorlijk gesteggeld over de uiteindelijke afwerking, waarop de leider van de Streekplannen een behoorlijke stempel drukt. In tegenstelling tot de deskundigen, wil hij na de afgravingen een zo steil mogelijke wand overhouden. Na een bespreking zijn de deskundigen het er toch over eens dat een gedetailleerd plan niet te maken is met het oog op de toestand waarin de wand zich bevindt. Men stelt daarom de grote lijnen vast. In verband met een nieuwe provinciale verordening (ter wering van inbreuken op natuurschoon door afgraving of vergraving van terreinen), vraagt de Waterleiding Mij om met de afgraving te mogen doorgaan. De toestemming wordt op 6 oktober 1939 door GS verleend tot wederopzegging doch uiterlijk tot 1 februari 1941.
"De afgraving moet zoodanig geschieden, dat de teen van den mergelwand niet verder wordt teruggezet dan op de bij dit besluit behoorende teekening, bevattende het plan van den eindtoestand in hoofdzaak, met een roode lijn aangegeven, terwijl voorts de afgraving na de beëindiging daarvan, wat de hoofdzaak betreft met het evenbedoelde plan behoort overeen te stemmen en wat de afwijking betreft dient te geschieden in overleg met den Inspecteur-generaal der Mijnen, den Directeur van het Geologisch Bureau voor het Mijngebied en den leider van den Limburgschen Streekplannendienst, een en ander ten genoegen van Gedeputeerde Staten." 

Door een samenloop van omstandigheden stort een deel van de metershoge zand- en leemwand boven de mergel in en moeten de werkzaamheden worden stopgezet. 
Voor een groot stuk rotswand bestaat gevaar voor instorting. Uit veiligheidsoogpunt moet dit vooruitspringende gedeelte liefst nog voor het invallen van de vorst verwijderd worden. (6) 

Woning van de heer Krijger, directeur van de Waterleiding Mij.

Op 12 november 1940 vindt overleg plaats op het kantoor van de Waterleiding Mij. (7). Op grond van wettelijke bepalingen of vergunningen kunnen aan de maatschappij geen eisen worden gesteld om op haar kosten maatregelen te nemen. De maatschappij is bereid om in samenwerking met diverse instanties tot een bevredigende toestand te komen, wat betreft de afgraving nabij de watermolen, mits dit niet leidt tot financiële verplichtingen. Ook is ze bereid om mee te werken dat het terrein afgewerkt en beplant wordt. Met de plannen van het Geologisch Bureau voor beëindiging van de mergelafgraving en de verdere afwerking kan de Waterleiding Mij zich eveneens verenigen. Zij zou het evenwel billijk vinden als ter compensatie van het stopzetten van de afgraving en het ter beschikking stellen van het gehele terrein, dat een openbaar karakter krijgt, vergunning wordt verleend voor een nieuwe afgraving op hun eigen terrein. Zij wil Staatsbosbeheer verder toestemming geven er beplanting aan te brengen en in werkverschaffing de terreinen in orde te laten brengen, zonder kosten hunnerzijds. 

Op 15 september 1941 maakt de Waterleiding Mij een aanvang met het verbeteren van de rotswand en het verwijderen van het overhellende gedeelte en worden alle deur- en vensteropeningen langs de weg dichtgemaakt. (8)

De protesten hebben niet kunnen voorkomen dat de veiligheidsaspecten het wonnen van de culturele en economische (toeristische) waarden en uiteindelijk de karakteristieke steile wanden en de bij de toeristen geliefde rotswoning aan de noordzijde verdwenen. De mergel werd voor verwerking tot kunstmest geleverd aan het Stikstofbindingsbedrijf van de Staatsmijnen. De Staatsmijnen werden door een natuurliefhebbende lezer in een landelijke krant (9) als grote boosdoener bestempeld en beschuldigd van "vandalisme van de ergste soort".
Een andere lezer schrijft in de Limburger Koerier van 26 januari 1938 (10):
" ...iedere hotelhouder zal getuigen dat geen vreemdeling die voor het eerst onze streek bezoekt zal verzuimen te vragen: En hoe komen we nu bij die beroemde grotwoningen van Geulhem, want die moeten we toch hebben gezien. Nu zullen we voortaan moeten antwoorden: Helaas vernield.... een der unieke plaatsjes van Nederland verkwanseld ... en nog wel door Staats- en Overheidsinstanties. Er is in Limburg ketelmuziek gemaakt voor minder."

Geraadpleegde bronnen
1.  Rapport betreffende doodelijk ongeval bij Geulemergroeve te Berg en Terblijt d.d. 2 juni 1930 van de opzichter der Mijnen aan de Hoofdingenieur der Mijnen in Maastricht. [handgeschreven].
2.  Brief d.d. 14 juni 1930 van Mijnwezen (Staatstoezicht op de Mijnen) aan de burgemeester van Berg en Terblijt.
3.  Brief d.d. 2 december 1937 van de N.V. Limburgsche Waterleiding- Maatschappij aan de Hoofdingenieur van het Staatstoezicht op de Mijnen.
4.  Houthem en St. Gerlach in de literatuur / Fons Heijnens, (1993), pag. 40-44
5.  Verslag van de bespreking ten Gouvernementshuize te Maastricht betreffende mergelafgraving te Geulhem op woensdag 26 januari 1938 des namiddags om 2 uur.
6.  Brief d.d. 5 december 1939 van het Mijnwezen aan de N.V. Limburgsche Waterleiding Mij.
7.  Brief d.d. 13 november 1940 van de Waterleiding Mij aan de Inspecteur- Generaal der Mijnen, met resumé van bijeenkomst d.d. 12 november.
8.  Brief d.d. 4 september 1941 van de burgemeester van Berg en Terblijt aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen.
9.  Algemeen Handelsblad d.d. 7 januari 1938 (ingezonden brief van L.M. uit Sittard met Noodkreet uit het Geuldal)
10.  Limburger Koerier d.d. 26 januari 1938 (ingezonden brief van H. Kuyper over de Vernieling van Geulhem).


Gepubliceerd in 't Sjtegelke, (1997) nr 7, p. 9-14


naar boven

© Heemkundevereniging Houthem-St. Gerlach

Geen menu? Klik hier!