Het burgerlijk bestuur in de Franse tijd


Het burgerlijk bestuur in de Franse tijd

Wim Boersma

Met de val van de vesting Maastricht op 5 november 1794 werd de mogelijkheid van inlijving van onze streken bij Frankrijk een feit. Houthem verloor, omdat het minder dan 5000 inwoners telde, het zelfbestuur en werd in eerste aanleg ingedeeld bij het kanton Terblijt, dat evenals Valkenburg deel uitmaakte van het Arrondissement Maastricht. Bij de kantonwijziging van 30 november 1795 werd het kanton Terblijt opgeheven, waarna zowel Berg en Terblijt als Houthem onder het kanton Valkenburg kwamen te vallen als onderdeel van het Departement van de Nedermaas.

Het is duidelijk dat de opzet van deze volledig nieuwe bestuurlijke indeling met kantons was te komen tot invoering van nieuw burgerlijk recht, handelsrecht en strafrecht en het onderwijs onder staatstoezicht te brengen. De oude gegeven orde - ancien régime - moest worden vervangen door een met de behoeften van het gewone volk overeenstemmend maatschappijbeeld. Het viel overigens in eerste aanleg bepaald niet mee voor de kantons nieuwe bekwame bestuurders te vinden, die dan bovendien ook nog de Franse taal moesten beheersen, die de administratieve voertaal was geworden. Daar kwam bij, dat aan het vervullen van diverse functies geen betaling was verbonden, hetgeen de animo niet vergrootte. Als noodmaatregel werden daarom door de leiding van het Departement Franse militairen van de bezettingsmacht aangesteld. Deze kregen normaal hun wedde doorbetaald!

Al met al functioneerde deze bestuurlijke organisatie niet naar behoren. Bij wet van 17 februari 1800 werd derhalve bepaald dat in het vervolg iedere gemeente zou worden bestuurd door een maire (burgemeester), die eventueel terzijde zou worden gestaan door een adjoint du maire (hulp-burgemeester) en een conseil municipal (gemeenteraad) van tenminste tien leden, afhankelijk van de grootte van de gemeente. Ook Houthem kwam weer onder eigen bestuur.
De eerste maire was de toen 32 jaar oude advocaat Martinus Jacobus Schoenmaeckers, die getrouwd was met Maria Anna Sybilla Sleypen, dochter van de zeer welgestelde wijnkoopman Matthias Sleypen, die woonde in de Withuishof aan de Bergerstraat in Amby en mede-eigenaar was van het Sibber Huis. Hij vervulde deze functie echter slechts zeer kort. Reeds in 1801 werd hij opgevolgd door zijn vader, Jan Schoenmaeckers.

In juni 1797 was het Norbertinessenklooster van Sint Gerlach, nadat het door de Fransen was geconfisqueerd, met alle erbij horende goederen gekocht door Matthias Sleypen. Jan Schoenmaeckers trad toen in de functie van rentmeester op als belangenbehartiger van de kloosterlingen, die al geruime tijd in Roermond verbleven. Een deel van de gebouwen werd gesloopt en de woning van de proost werd verbouwd tot woonhuis, het bekende chäteau Sint Gerlach. We moeten aannemen dat de omvangrijke verbouwing niet tot stand kwam onder Matthias Sleypen, maar dat Martinus Jacobus Schoenmaeckers hierin de hand heeft gehad, omdat Sleypen reeds in mei 1798 overleed. Martinus Jacobus ging mogelijk zelf in het chäteau wonen.

Jan Schoenmaeckers was maire van Houthem tot 1810. Hij bleef intussen doende met de overdracht van de goederen van de kloosterlingen en kocht daarvan uiteindelijk zelf nogal wat terug ten behoeve van de geheel leegstaande kerk van Sint Gerlach. Deze was met toestemming van keizer Napoleon door zijn zoon in 1808 aan de gemeente geschonken als parochiekerk, omdat de oude parochiekerk van Sint Martinus aan de Vroenhof nog maar nauwelijks voldoende plaats bood aan de groeiende bevolking. Het ligt voor de hand een verband te zoeken tussen zijn toewijding en het feit dat een zuster van hem, Gertrude Schoenmaeckers, deel uitmaakte van de kloostergemeenschap.

In 1810 werd Martinus Jacobus Schoenmaeckers opnieuw maire en hij zou dat blijven tot het einde van de Franse tijd in 1814. Er veranderde toen overigens niet erg veel, behalve dan, dat de maire nu weer burgemeester heette. Hij bleef in die functie verder gaan. Er veranderde voor Houthem andermaal niets toen bij Koninklijk Besluit van 14 februari 1818, nr. 25 een nieuw reglement van bestuur voor het platteland werd vastgesteld, waarbij de burgemeester werd vervangen door een schout.
 

 Eerst een jaar later, in 1819, trad hij af als schout en werd opgevolgd door G. Willems. Dat wil niet zeggen dat daarmee zijn openbare rol was beëindigd. Op zijn grafsteen op het kerkhof van Houthem staat dat hij was: Membre de la Députation Des États De La Province de Limbourg (lid van de Provinciale Staten van Limburg). Vanwege zijn verdiensten werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Uit het voorgaande blijkt dat het burgerlijk bestuur van Houthem weliswaar keurig volgens de geldende rechts- en wetsregels werd ingericht, maar dat de feitelijke invloed jarenlang is uitgegaan van de familie Schoenmaeckers. Dat wordt nog interessanter, wanneer je de achtergronden van de familie wat nader beziet.

Uitgaande van Martinus Jacobus Schoenmaeckers moeten we vaststellen dat deze door zijn huwelijk met een dochter van Matthias Sleypen was in-getrouwd in een familie die, evenals zijn eigen voorgeslacht, sterk verbonden was met de niet tot de adelstand behorende oude landjonkers, de hereboeren. Deze waren van oudsher eigenaar of beheerder van grote landgoederen, die soms nog hun herkomst hadden uit de feodale tijd. Deze goederen, lenen genaamd, werden 'verheven' bij een centrale administratie, het Leenhof. Achtergrond hiervan was, dat de Leenheer in tijden van oorlog en gevaar een beroep op de leenmannen kon doen en anderzijds hen bescherming kon bieden.

Zowel Matthias Sleypen als diens echtgenote, Maria Sophia Banens, stamden uit een dergelijke familie. Maria Sophia Banens was op haar beurt weer een dochter van Petrus en Philippina Banens-Dolmans en kleindochter van de echtparen Petrus en Maria Banens-Wouters en Johannes en Sophia Dolmans-Dortans. Haar broer Petrus Franciscus Banens was getrouwd met een dochter van Lambert en Elisabeth De Sauveur-Habets uit Houthem. Veel van deze families bewoonden "kasteelachtige"; grote boerderijen en landhuizen. Kortom, geld en (land)goederen zochten geld en (land)goederen.

Het confisqueren van de kerkelijke goederen door de Fransen had hier dus een bijzonder effect. Het bood een eerste aanzet om te komen tot een nieuw landgoed op een plaats waar eigenlijk al vanaf de middeleeuwen nooit een wereldlijk landgoed was geweest. Het bood bovendien aan Martinus Jacobus Schoenmaeckers de mogelijkheid om een nieuwe dynastie in deze streek te vestigen, die tevens stevig verankerd was met het openbaar bestuur. Wanneer we de opeenvolgende eigenaren van het landgoed bezien, is er een lijn die ten dele voert via de dochters.

Met name door het huwelijk van Elise Walburga Schoenmaeckers, dochter van Martinus Jacobus, met Anton Corneli kwam een vele jaren durende verbinding tot stand tussen het landgoed en het burgerlijk bestuur.
De Franse tijd verdreef de overwegend Hollands-protestantse regenten en bracht in feite langs een omweg een min of meer ancien régime terug.

Geraadpleegde literatuur:
- Het Sibber Huis; de geschiedenis van een gebouw en zijn bewoners / Jan G.M. Notten (1995)
- Berg en Terblijt; Van twee heerlijkheden naar een gemeente / V.Th.J. Claessens e.a.(1981)
- Houthems verleden / H.J.J. Philippens (1983)
- Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Limburg / J. Belonje. - In: PSHAL XCVI-XCVII (1960-1961)
- Inventaris van de archieven der Gemeente Houthem 1800-1940 / W. van Mulken (1974)
- De bestuurders en functionarissen van het kanton Eijsden (1796-1800) / H.J.L.M. Boersma. - In: LTG 21 (1993)
- De brouwersstam Rutten; Sophia Rutten x Wouter Knibben / M.Th.L.W. Boersma. - In: Marutgen Familieblad Rutten LXXIV (1993)
- De familie Dolmans / M.Th.L.W. Boersma. - In: Marutgen Familieblad Rutten XL (1985)


Gepubliceerd in 't Sjtegelke, (1996) nr 5, p. 10-13


naar boven

© Heemkundevereniging Houthem-St. Gerlach

geen menu, klik hier