Gevelstenen in Houthem en Geulhem : Geulhemermolen aan de Geulhemerweg 49


Gevelstenen in Houthem en Geulhem (17): Geulhemermolen aan de Geulhemerweg 49

John Odekerken

De belangrijkste gevelsteen is uit hardsteen gemaakt en bevindt zich boven het toegangsdeurtje aan de zuid-oostelijke buitenmuur van het molengedeelte en fungeert als sluitsteen van de deuromlijsting en draagt het jaartal 1768.

Sluitsteen met chronogram 1768 (foto: Fons Heijnens)

Hoog in de muur boven het terras staat nog een jaartal in de mergelstenen wand gegraveerd, dat herinnert aan een verbouwing van het oudere molengebouw in 1643.

 De woonkern Geulhem, die tegenwoordig behoort tot de gemeente Valkenburg aan de Geul, ressorteerde vroeger onder de gemeente Berg en Terblijt. Tot aan de Franse Revolutie vormde het een onderdeel van de Heerlijkheid Berg met het Kapittel van St. Servaas te Maastricht als heer. Hoewel Geulhem behoorde tot het rechtsgebied van het Kapittel, behoorde de watermolen aanvankelijk niet tot de bezittingen. Eerst in het begin van de 18e eeuw werd de molen eigendom van het Kapittel.

De oudste vermeldingen van de molen dateren uit de 12e eeuw toen de molen waarschijnlijk een banmolen was van de Proostdij van Meerssen d.w.z. dat eenieder uit het gebied van de Proostdij verplicht was zijn graan daar te laten malen. Hieronder volgen enkele van de eigenaren en/of pachters van de Geulhemermolen:

 

Jaartal 1643 in de wand (foto: Fons Heijnens)

1171

De heren van Berghe (eigenaar).

-

Het geslacht van Bunde (eigenaar).

-

Gerard van Oud-Valkenburg (eigenaar).

1261

Dirk, heer van Valkenburg (eigenaar).

1274

Gosewijn van Berghe (eigenaar), dienstman van Dirk van Valkenburg; in 1306 schonk Reginald, heer van Valkenburg aan het klooster St. Gerlach een waterbed, dat de kloosterlingen vanuit de Geul naar het klooster en vandaar tot bij de molen weer naar de Geul hadden gegraven.

1326

Buijssen (pachter).

1415

Reijnier van Berghe (eigenaar), heer van Meerssenhoven; hierdoor bleef de molen enkele eeuwen in het bezit van het huis Meerssenhoven totdat in 1709 de molen verkocht werd aan het Kapittel van St. Servaas.

1451

Jean van Heinsberg (eigenaar), heer van Meerssenhoven.

1460

Jacques de Morialmé (eigenaar), heer van Meerssenhoven.

1488

Engelbert van Nassau (eigenaar), heer van Meerssenhoven.

1502

Margaretha van Nesselrode (eigenaar), weduwe van Johan de Morialmé.

1541

Dierick van Leerode (eigenaar).

1566

Jonker Willem van Horion (eigenaar), echtgenoot van Sophia Billinckhuizen de Leerode.

1588

Ph. Kesen uit Slenaken en Jan Crahe uit Gulpen (pachters).
Op dat moment verkeerde de molen in zeer slechte staat; hij was waarschijnlijk lange tijd niet in bedrijf geweest. Er werd vermeld, dat de molen zwaar gehavend was en dat “den dijck van de water gans ontbreken is”, d.w.z. dat de molentak geen water meer voerde als gevolg van een defecte sluis in de afslagtak. Met de pachters werd overeen gekomen dat zij de molen zouden repareren en weer bedrijfsklaar zouden maken.

1596

Door een gerechtelijk vonnis werd de heerlijkheid Meerssenhoven en daarmee de Geulhemermolen toegewezen aan Hans Adam van Tzievel (eigenaar); Jonker van Horion voerde een jaren durend proces om de bezittingen terug te krijgen. De gevolgen daarvan waren ook merkbaar aan de molen en de productie liep sterk terug.

1598

Jan Clut (pachter).

1618

Uiteindelijk schijnt jonker van Horion toch gewonnen te hebben, want de nieuwe heer van Meerssenhoven werd Hans Jorgen van Billinckhuizen (eigenaar), een naast familielid van zijn echtgenote; Arnold Daemen werd pachter en kwam overeen om direct na intrek in de molen het waterrad en andere onderdelen te vernieuwen.

1620

Jan Sleijpen (pachter), gehuwd met Beatrix Daemen. In zijn periode zijn diverse vernieuwingen aangebracht waarbij er nogal wat houtwerk werd vervangen door stenen. Rond 1626 moet Sleijpen de molen echter ontruimen op last van het “gericht van Berghe” omdat hij zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen. Daarna lag de molen weer een tijdje stil als gevolg van de zeer onrustige oorlogstijd.

1632

Elisabeth Hartmans (pachter), weduwe van Cornelis Winten; in plaats van een waarborgsom te storten, nam zij op zich “te repareren meesterlijck ’t huijs der selver meulen”.

1633

De weduwe van Jonker Dirick van de Heyden verkocht de Geulhemermolen voor ruim ƒ 4.000,- aan de weduwe van Peter van Daelhem. Wat er in deze periode precies allemaal gebeurd is, blijft onduidelijk, maar veel adellijke personen kwamen destijds in grote moeilijkheden doordat inzake een nieuwe leenverheffing alle pandbrieven overlegd moesten worden en tevens moest de eed van trouw aan de Staten-Generaal worden afgelegd. Zuid-Limburg verkeerde tussen 1632 en 1648 in een heilloze situatie, waarin voortdurend werd gewisseld van Spaanse en Nederlandse overheid, waarbij orde en recht ver te zoeken waren. In 1639 diende Hans Jorgen van Billinckhuizen dan ook een verzoekschrift in, waarin hij teruggave vroeg van vervreemde goederen waaronder de molen te Geulhem. In 1643 had er een grote verbouwing van de bijgebouwen plaatsgevonden, getuige de zich in de top van de grote oostmuur bevindende mergelstenen gevelsteen.

1645

Jan Notten (pachter), gehuwd met Maria Pirong(s).

1657

Jan Roosen (eigenaar).

1670

Mathijs van Daelhem (pachter).

1695

Arnold Notten (pachter), gehuwd met Maria Pasmans.

1696

Paulus Wijnen (pachter).

1702

Arnold Claessens (pachter).

1707

De zusters Aleijda en Maria Roosen - beiden meerderjarig en ongehuwd - verkochten de molen aan het adellijk klooster van St. Gerlach, vertegenwoordigd door proost Franciscus Cauwenberg. Bij deze verkoop waren inbegrepen “het hoppenhofke achter de molen, een deel van de Batweide en een klein bos, niet ver van de molen gelegen”.

1708

Mathijs Roosen, een neef van de zusters Roosen, kocht de Geulhemermolen terug van het klooster voor ƒ 6.900,-.

1709

Aansluitend verkocht Roosen de molen aan het Kapittel van St. Servaas.

1711

Merten Aerts (pachter), gehuwd met Maria Meijers.

1712

Steven Sleijpen (pachter), gehuwd met Catharina Bisschops.

1713

Jan Notten (pachter), gehuwd met Judith Meijs.

 De vraag rijst:  wat is er aan de hand met de molen?

Het Kapittel van St. Servaas heeft echter de vrije leverantie van bier door andere molens, aan de bewoners van Berg en Houthem, verboden. Hier mag alleen bier geleverd worden door de molen te Geulhem. Dit recht was alleen voorbehouden aan een banmolen. Andere molens verzetten zich tegen dit verbod en zodoende ontstond er een proces waarbij niet kon worden aangetoond dat de molen in Geulhem dat recht zou hebben, dus de leverantie van bier in Houthem en Berg werd weer vrij voor andere molens, maar daardoor misten de molenaars in Geulhem wel de nodige inkomsten en konden ze klaarblijkelijk het hoofd niet lang boven water houden. 

1718

Jan Nelissen (pachter), maar hij kon zijn verplichtingen niet nakomen.

1721

Jan Bindels (pachter); deze verpachting werd in 1724 vernieuwd.

 De pachttermijn bedroeg normaliter zes opeenvolgende jaren. De pacht kon door beide partijen na drie jaren worden beëindigd, maar dan moest de ene partij aan de andere partij, een half jaar vantevoren, daarvan kennis geven. De pachttermijn kon natuurlijk altijd vroegtijdig beëindigd worden door het overlijden van de pachter of door een gerechtelijke uitspraak i.v.m. betalingsachterstand. Na drie jaren werd de pacht gewoonlijk “vernieuwd” d.w.z. verlengd tot de gebruikelijke termijn van zes jaren. 

1762

Het Kapittel van St. Servaas gaf de watermolen in Geulhem in eeuwigdurende erfpacht aan Arnold Joseph Quadvlieg, molenaar te Meerssen, gehuwd met Anna Barbara Douven. Met de molen werden tevens twee weilanden verpacht, waarvan één tussen de beide Geularmen, en een bouwplaats nabij de molen. Quadvlieg had een verbouwing tot stand gebracht en de graanmolen uitgebreid met een pelmolen, door het plaatsen van een tweede koppel maalstenen. In een pelmolen werden gerstekorrels ontdaan van hun bast of “pel”, waardoor gort werd verkregen. Verder was de bestaande molen bij de uitbreiding geheel verbouwd in steen; waarbij in alle delen van het complex segmentbogen werden aangebracht in hardstenen omlijstingen. De woning bij de molen bestond uit een keuken en een kamer op de begane grond en twee kamers op de eerste verdieping; verder omvatte het gebouw stallen en kelders. De ingrijpende verbouwing van molen en woonhuis was voltooid in 1768. Het jaartal werd vastgelegd door een chronogram op de gevelsteen boven de ingang van de eigenlijke watermolen aan te brengen.

 

 

 

Vertaald: “Arnoldus Josephus Quadvlieg en Anna Barbara Douven hebben dit werk zo opgebouwd” d.w.z. in het jaar 1768.

Na de opheffing van het Kapittel in 1797 verkreeg Arnold Joseph Quadvlieg het volle eigendom.

1806

Uit de nalatenschap werd de molen overgekocht door hun zoon Jean Pierre Quaedvlieg (eigenaar), gehuwd met Maria Duchateau. Hij werd belast met de herstellingen en het onderhoud van de brug, die zich bevond over de rivier de Geul, vlak bij de woning van de heer Jan Notten.

1813

De zaken werden behartigd door hun dochter Anna Elisabeth Quaedvlieg (eigenaar), gehuwd met Hendrik Lambert Smeets. Enige tijd later werden een aantal herstellingen uitgevoerd zoals het repareren van de muren van de molenas; dat wijst erop dat het waterrad, een zogenaamd kroprad met een doorsnede van 6½ meter, toen al niet zichtbaar was. Het was als het ware ingebouwd in een soort portaal, zoals het heden ten dage nog wordt aangetroffen.

Gezicht op de Geulhemermolen, ca. 1926 (foto: archief John Odekerken)
 

1831

Bij scheiding en deling werd de molen toegewezen aan haar broer Joseph Philip Servaes Quaedvlieg (eigenaar), gehuwd met Maria Gertrudis Philippi. Begin 1849 was zijn vrouw overleden en Quaedvlieg bleef achter met twee zoontjes, resp. negen en zeven jaar oud. Rond 1850 maakte hij drie nieuwe schuiven in de sluizen en werd de beekbedding achter de sluis van een stenen vloer voorzien. Quaedvlieg kwam verder in conflict met de gemeente Berg omdat hij eiste dat een brug over de molentak van Houthem naar Geulhem door de gemeente zou worden hersteld. Deze brug bestond uit twee in mergelblokken gemetselde landhoofden, waarop houten leggers rustten, bedekt met planken. De brug werd nl. meer dan voorheen door een aantal ingezetenen met hun zwaar beladen voertuigen gebruikt en het houtwerk was daardoor dusdanig versleten dat er ongelukken konden gebeuren.

1855 

Caroline Colpin (eigenaresse), weduwe van B.J.W. Cruts afkomstig van kasteel Zangerheide te Eigenbilzen (B).

1856

Noé de Brune (pachter).

1882 

Verkoop aan Rodolphe, zoon van Rosalie Hortense Cruts (eigenaresse) en baron Rudolph de Lamberts Cortenbach.

1919

Verkoop aan molenaar Joseph Biermans, maar deze kon de koopsom niet opbrengen.

1920

Verkoop aan mw. Fanny Enthoven (eigenaresse), gehuwd met Pieter Carel Zuijderhoudt wonende te Berg en Terblijt.

In de zomer van 1926 trad de Geul buiten haar oevers en had de tuinen en de weg van Houthem naar Geulhem over een lengte van tweehonderd meter onder water gezet, waardoor een aantal mijnwerkers die van hun werk terugkwamen zelfs tot aan de knieën door het water moesten waden. De overstroming werd veroorzaakt door onvoldoende capaciteit van de twee bruggen over de molentak én de afslagtak van de Geul én aan de vaste stuw (waterval) in de bovenmond van de afslagtak. Het gemeentebestuur van Houthem en de inwoners van Geulhem vroegen daarom om de vaste stuw te mogen opruimen. Dit plan is echter nooit ten uitvoer gebracht d.w.z. de stuwen van de alom bekende watervallen zijn tenslotte rond 2003 toch veranderd, maar dan in zogenaamde “vistrappen”.

1930

Joannes Leonardus Joseph (Sjoke) Bemelmans (pachter).

1936

Verkoop aan de gemeente Berg via de burgemeester dhr. J.J.B.H. Goossens.

Aanvankelijk wilde men de molen buiten bedrijf stellen en de molentak dempen om voorgoed verlost te zijn van alle problemen omtrent het onderhoud aan de bruggen. Onder druk van o.a. “het Limburgs Landschap” en de vereniging “De Hollandsche Molen” bleef de huidige toestand echter gehandhaafd. In de Tweede Wereldoorlog kon er zodoende toch nog (clandestien) gemalen worden. De combinatie brood en water waren in die tijd voor menigeen een grote uitkomst. Het is daarom passend om in dit verband de tekst bij het gevelkruisje aan de oostwand van het molenrad boven de voetgangersbrug te vermelden.

  

1949

Molenaar Bemelmans kocht de molen van de gemeente Berg en Terblijt. Opmerkelijk bij deze aankoop was dat de notariële akte tevens melding maakt van de eigendomsoverdracht en de onderhoudsplicht van de voetbrug over de molentak in het “Molenbroekvoetpad” (het zou mooi zijn als deze benaming middels een naambordje weer in ere hersteld zou worden!). In het molencomplex was reeds een klein cafeetje ingericht, maar de klandizie zocht toch steeds weer de keuken van de molen op om een biertje te drinken. Het keukentje groeide uit tot cafeetje, dat de naam “Waterval” meekreeg, maar iedereen sprak van “bie Melanie”. Langzaam maar zeker werd de horecafunctie van de molen steeds belangrijker en kwam de molen op het tweede plan. 

(Foto: archief heemkundevereniging)
 

1955

Na het overlijden van Bemelmans werd het bedrijf voortgezet door zijn echtgenote Felicie Melanie Josephine (Melanie) Huynen in de vorm van een horecagelegenheid welke tot een grote trekpleister in het Geuldal zou uitgroeien. Echter in de avond van 29 maart 1962 was een tractor met heftruc bij het afdalen van de Geulhemerberg door zijn remmen geschoten en baande zich een weg door de dikke muren van de molen, waar het in de keuken tot stilstand kwam. De bestuurder kon nog tijdig van het voertuig springen. Er vielen wonderbaarlijk geen slachtoffers.

(Foto: archief heemkundevereniging)
 

1966

Henricus Leonardus Joseph (Lei) Bemelmans, gehuwd met Mathilde Josephina Maria (Tilla) Brands, kocht de molen van zijn moeder en zuster. In datzelfde jaar veroorzaakte een abnormaal hoge waterstand in de maand december voor een overstroming in de wijde omgeving. Alle landerijen in het Molenbroek en zelfs het aangrenzende Franciscusoord kwamen onder water te staan. In 1968 werden de lossluizen daarom verwijderd zodat het water van de Geul niet meer werd opgestuwd, maar door de lage waterstand kon het molenrad niet meer draaien en ondervond het uiterlijk van de molen schade. In 1974 werd een nieuwe molensluis aangebracht die door twee mannen synchroon omhoog moest worden gedraaid. In 1981 konden de sluizen tenslotte elektrisch bediend worden. Ondertussen restaureerden Lei en Tilla de Geulhemermolen voortdurend. ’s Zondags werd er aanvankelijk openluchtdansen georganiseerd, de zolders werden ingericht als slaapplaatsen en het café werd dé ontmoetingsplaats voor arm en rijk. Door het slechte weer vielen de dansfestijnen echter vaak in het water, dus werden de oude schuren binnen het complex omgetoverd tot danszaal. Iedere zaterdag en zondag werd er gedanst en velen leerden elkaar in de Geulhemermolen kennen. Verder kunnen er tot op de dag van vandaag bruiloften, partijen, vergaderingen, recepties en personeelsfeesten in de sfeervolle zaal gevierd worden.

In 1988 werd tenslotte de geheel herstelde en opnieuw ingerichte oude watermolen feestelijk geopend. Rond het binnenwerk van de gerestaureerde watermolen was een sfeervol zaaltje gecreëerd en een cafeetje op de benedenverdieping.

1995

Herman Smeets (eigenaar), gehuwd met Lisette van Lijf. Onder hun leiding werd naast de café-restaurantfunctie ook het hotelgedeelte verder uitgebreid en verbeterd. Er kunnen momenteel veertig mensen overnachten.

2004

Leon en Frank Marting (eigenaars) zijn de nieuwe, jonge en energieke uitbaters van de horeca-accommodatie “De Geulhemermolen”. De tweelingbroers zijn geboren in Tongeren en getogen in Wolder. De klandizie is in de loop der jaren wel veranderd. Van een echt dorpscafé is De Geulhemermolen veranderd in een pleisterplaats voor toeristen, fietsers en wandelaars. Naast de gebruikelijke verhuur van de feestzaal en de hotelkamers wordt er steeds meer aandacht besteed aan het culinaire aspect. Het is dan ook vaak dringen geblazen om een plekje te krijgen om te kunnen genieten van een gastvrij onthaal en het lekkere eten.

 Bronnen:

- Notariële akte van Verkoop en Koop, notaris Mostart, Gulpen 18 aug.1949
- “Berg en Terblijt, van twee heerlijkheden naar een gemeente”, V.Th.J. Claessens, A.H.H. Houben, H.L. Raeven, H.G. Schols, Valkenburg 1981, p. 246-252.
- “Houthems Verleden”, H.J.J. Philippens, Eygelshoven 1983, p. 223
- “Kijk op Valkenburg”, Jan Notten en Thijs Habets, Valkenburg 1984, p. 26
- “De watermolens van Valkenburg aan de Geul”, M. Meerman, Kerkrade 1985, p. 231-270.
- “Officiële opening van De Oude Watermolen”, Het Land van Valkenburg, 10 maart 1988.
- “De molen van kasteel Schaloen en haar omgeving”, Léon Willems, IVN-uitgave, Valkenburg 2002, p. 22
- “Nieuwe eigenaars, bekende gezichten”, Dagblad de Limburger, 29 juli 2004.
-  www.geulhemermolen.nl


Gepubliceerd in 't Sjtegelke, (2006) nr 26, p. 20-29


naar boven

© Heemkundevereniging Houthem-St. Gerlach

Geen menu? Klik hier!